De laatste dagen van de kleine prins in Hakone

Reportage

reportage Le Petit Prince is over de hele wereld geliefd, en zeker ook in Japan. Toch sluit het enige museum over de klassieker, op zo’n anderhalf uur reizen van Tokyo, de deuren. Auke Hulst bracht nog net op tijd een bezoek.

Le Petit Prince Museum in Hakone, Japan
Le Petit Prince Museum in Hakone, Japan

Foto Auke Hulst

‘Op deze plek is de kleine prins verschenen op aarde en daarna weer verdwenen. (…) Als er een kind naar jullie toekomt, als het lacht, als het gouden haren heeft, als het niet antwoordt op jullie vragen, is het hem zeker. Dus wees aardig! Laat mij niet verdrietig zijn: schrijf mij snel dat hij is teruggekeerd…’

Zo eindigt Antoine de Saint-Exupéry’s Le Petit Prince (1943), een van de beroemdste en vaakst vertaalde boeken uit de wereldliteratuur. Saint-Exupéry, een Franse piloot, schreef en illustreerde het in zijn hotelkamer in New York, niet lang voor hij om zou komen bij een verkenningsvlucht boven bezet Frankrijk, een tragedie die het werk – filosofisch getint, poëtisch, teder – onmiskenbaar extra lading verschaft. Inmiddels is het verschenen in ruim vierhonderd talen en dialecten, van Engels en Duits tot Inuit en Klingon, zijn er meer dan 200 miljoen exemplaren van verkocht, en hebben vele generaties – jong en oud – de in de sciencefiction-parabel verstopte levenslessen geabsorbeerd. Afgelopen jaar had het Musée des Arts Décoratifs in Parijs nog een grote tentoonstelling over het boek, was in de Brussel de expositie De Kleine Prins onder de mensen te zien, en opende de musical The Little Prince op Broadway. In 2020 verscheen een nieuwe Nederlandse vertaling van de hand van cabaretier Erik van Muiswinkel.

Voor wie het boek niet kent: de Kleine Prins is een merkwaardig manneke dat van een andere, zeer kleine planeet – de facto een asteroïde – is neergedaald en in de woestijn een vliegenier treft die met panne in het zand staat. (De Saint-Exupéry liet zich inspireren door de week dat hij in 1935 vermist was in de Arabische Woestijn.) De Kleine Prins vertelt de vliegenier over de zorg en liefde voor zijn bloem, en over ontmoetingen met andere heelalbewoners – de Koning, de Astronoom, de IJdeltuit, de Dronkelap, de Zakenman, de Lampaansteker – die allen iets ontsluieren over de aard en de waanzin van de mensenwereld. De populariteit van het boek kan deels worden verklaard door de illustraties, deels door de ruime interpretatie-mogelijkheden, die het ook voor oudere lezers boeiend houdt. Is het een verkapt oorlogsboek? Is het een boek over ballingschap, geschreven door een worstelende Fransman in Amerika? Een ode aan de zachte krachten, de liefde en de kinderlijke onschuld? Het is in elk geval een boek dat vele dingen kan betekenen voor vele mensen. Of zoals de Franse schrijver Stéphane Garnier het omschreef: ‘Het is een Steen der Wijzen die onze blik op de wereld en het leven kan transformeren, als we dat willen.’

De Kleine Prins zou getuige de slotalinea elk moment weer kunnen opduiken. Maar toch zeker niet diep in de bergen van Hakone, Japan? En toch ligt hier, in het nationaal park, op zo’n anderhalf uur van de hectiek van Tokyo, ’s werelds enige permanente Le Petit Prince-museum. Althans, permanent? Als ik het zou willen bezoeken – en dat wil ik – zal ik snel moeten zijn. De website weet te melden dat het museum op 31 maart voorgoed de deuren zal sluiten. Reden: de door Covid-restricties teruggelopen bezoekersaantallen en de bedenkelijke staat van de gebouwen.

Daarom op een grauwe zaterdag aangesloten in een verrassend lange rij bezoekers die ordelijk en zonder morren door gendarmerie-achtige figuren over de parkeerplaats naar de ingang worden gedirigeerd. Er zijn zo’n tweehonderd wachtenden voor me, louter Japanners, valt me op. Weinig kinderen, wel veel twintigers, onder wie fashionista’s van divers pluimage, in zakelijke outfits van dure merken, op plateauzolen, in radicale broeken, met rocksterrenkapsels, stevig opgemaakt en soms voorzien van kleurlenzen die de ogen een ijzige manga-kwaliteit verlenen. De wachtrij slingert rond een standbeeld van de Kleine Prins, waar iedereen uitgebreid foto’s van maakt, want voor alles zal deze plek een photo-op blijken te zijn. Instantly Instagramable. Een jonge vrouw staat – om de tijd te doden? – in de rij met mondkapje op het boek te lezen, voor de zoveelste keer, zegt ze. Bij gebrek aan de juiste Engelse woorden drukt ze het boek aan de borst.

Voorbij de ingang blijkt een Frans dorpje tussen de bergen te zijn verrezen, een filmdorp in filmkleuren, met een soundtrack van Edith Piaf. De straten dragen namen als Rue du Pilots en Rue de l’Astronome, waaraan we de façades vinden van Café François, Hotel Pilot de Guerre, Librairie Frédéric, Brasserie les Planetes en het Théâtre du Petit Prince. Die laatste biedt toegang tot een labyrintisch gebouw waar in een grotachtige zaal een film wordt vertoond – zonder ondertitels of andere vertaling – en waar een voor niet-Japanners even onnavolgbare tentoonstelling over het leven van de schrijver te vinden is. Aan de rand van het dorpsplein staat een kerkje dat naar Saint-Exupéry is vernoemd. Ook daar een lange rij – je kunt er een stempel krijgen voor je stempelkaart, wat nogal een ding schijnt te zijn.

Het is hier drukker is dan op het fameuze kruispunt van Shibuya in Tokyo, een schouder aan schouder schuifelen van veelal met mondkapjes uitgeruste mensen, al is hier sinds een week de mondkapjesplicht vervallen. Maar deze drukte is zeker niet maatgevend, zo verzekert een suppoost me met behulp van Google Translate. Het is een zaterdag tijdens de inleidende beschietingen van de kersenbloesemtijd, en dan kruipt de stad in file de bergen op. En het museum gaat binnenkort sluiten, dus…

Al met al heeft het museum het net geen 24 jaar volgehouden. Het werd geopend op 29 juni 1999, ter ere van het honderdste geboortejaar van Saint-Exupéry. Een project van Tokyo Broadcast System Television, een multimediabedrijf dat in de jaren vijftig begon met televisieproductie en sindsdien de bezigheden heeft uitgebreid naar winkelcentra, culturele evenementen en vastgoed. Op de website wordt trots vermeld dat in 2022 het eigen theater in Akasaka is omgetoverd tot een Harry Potter-theater voor de opvoering van Harry Potter & The Cursed Child. Maar aan de teloorgang van het Musée du Petit Prince maakt het bedrijf zo min mogelijk woorden vuil. Schriftelijke vragen – wat zal er met het terrein en met de collectie gebeuren? – worden niet beantwoord. Zal dit faux-Franse dorp aansluiten in de lange rij vervallen pretparken waarmee het ontvolkende landschap van Japan is geplamuurd?

Onttakeld gebit

De gebouwen ogen flets, en niet alleen door het weer. Verf bladdert en is verschoten, delen van de daken rond het dorpsplein – toch al een filmdecor – zijn weggeslagen, als tanden uit een onttakelend gebit. Daardoor lijkt het meer op het echte Frankrijk dan bij opening het geval zal zijn geweest. Maar authenticiteit is niet de bedoeling. Het museum is een uiting van heimwee naar iets wat niet meer bestaat en misschien zelfs nooit bestaan heeft: een verzonnen Frankrijk.

Wie De Kleine Prins heeft gelezen, zal zich verbazen over de mate waarin dit museum over een land gaat dat in het boek zo goed als non-existent is. Maar wie weleens in Japan is geweest, weet ook dat veel Japanners een obsessie hebben met Frankrijk. En dan niet zozeer het echte Frankrijk van banlieues en stakingen, van ratten, dronkaards en daklozen langs de Seine, maar een Amélie-achtig fantasie-Frankrijk, een gesuikerd paradis. In Japan tref je overal winkels aan met op het eerste oog welluidende maar onzinnige Franse namen, kun je naar de boulangerie of de patisserie voor taartjes van een onbestaanbare perfectie, kun je naar kledingwinkels waar je je outfits kunt laten aanmeten van 19de-eeuwse Franse dames of hun kamermeisjes. Out-Frenching the French. Het verklaart – naast de universele aantrekkingskracht van het boek – waarom al vroeg een Japanse vertaling van Le Petit Prince verscheen, en waarom er zoveel verschillende Japanse edities zijn, variërend van een manga-versie tot een leerboek waarin de Japanse tekst vergezeld gaat van 28 andere talen.

Die fascinatie heeft een lange geschiedenis. Na de Meiji-restauratie van 1868 – toen Japan na eeuwen afzondering de deuren opende voor de buitenwereld – ontstond er een enorme honger naar alles wat westers was. Terwijl in Frankrijk in die tijd een fascinatie ontstond voor Japanse kunst, keken Japanse kunstenaars juist naar Frankrijk. Schrijvers Kafu Nagai en Toson Shimazaki bezochten het land vlak voor de Eerste Wereldoorlog en inspireerden met hun werk hun collegae. Nagai woonde in dienst van de Specerijenbank van Yokohama acht maanden in Lyon, en verbleef, na zijn ontslag, in Parijs, wat de basis vormde voor zijn Franse verhalen. Shimazaki vluchtte naar Frankrijk nadat hij zijn nicht had bezwangerd, een geschiedenis waarover hij de schandaalroman Shinsei schreef.

Maar voor de meeste Japanners bleef Frankrijk onbereikbaar. Sakutarō Hagiwara, de vader van het Japanse vrije vers, ving dat gevoel:

Ik zou zo graag naar Frankrijk gaan maar Frankrijk is vreselijk ver weg. Dus zal ik – het is beter dan niets – een nieuw kostuum uitkiezen

en op de bonnefooi op reis gaan.

Wanneer de trein het viaduct beklimt,

leun ik op het hemelsblauwe raam

en denk ik louter fijne dingen.

Op deze meidag, bij dageraad,

geef ik me over aan het jonge-gras-spruitende hart.

Terwijl de Amerikaanse literatoren van het interbellum in Frankrijk de deuren van de cafés, strandhuizen en sanatoria platliepen, was het voor Japanners een stuk lastiger Europa te bezoeken. En na de Tweede Wereldoorlog werd dat nóg lastiger, omdat het burgers tot 1964 verboden was Japan te verlaten, anders dan voor strikt noodzakelijke zakenreizen.

Het beeld van Frankrijk werd vooral gevormd door culturele export: de art nouveau van de jaren twintig, de literatuur, de schilderkunst, de nouvelle vague, de eetcultuur. Dat heeft gezorgd voor een parallelle versie die in de geest de echte heeft weggedrukt. Vandaar het Parijs-syndroom, de diepe, bijna existentiële teleurstelling die Japanse toeristen kan overvallen wanneer ze eindelijk de romantische stad van hun verbeelding bezoeken.

Nog een paar dagen, en dan zal ook dit in de bergen verdwaalde stukje fantasie-Frankrijk ontoegankelijk worden voor het publiek, daarover laat de treurige aanblik van de museumwinkel geen misverstand bestaan. Veel schappen zijn al leeg, alles moet weg, de bezoekers rommelen tussen de laatste koopjes. Zodat ze in elk geval nog een flintertje Frankrijk en een morzel Petit Prince mee naar huis kunnen nemen. Bouwstenen waarmee het vertekende beeld van het land kan worden bestendigd, en de liefde voor het boek kan worden uitgedragen.