De kritiek op klimaatmodellen groeit: ‘Het zijn waanzinnige, futuristische aannames’

IPCC De aanbevelingen voor beleidsmakers uit het klimaatrapport van het IPCC dat deze maandag wordt gepubliceerd zijn mede gebaseerd op computermodellen. De kritiek op die modellen groeit.

Het gedeeltelijke opgedroogde Lac de Montbel in Frankrijk.
Het gedeeltelijke opgedroogde Lac de Montbel in Frankrijk.

Foto Sarah Meyssonnier / Reuters

‘Mogelijke toekomsten’. Zo noemt Detlef van Vuuren de uitkomsten van de modelstudies waarmee hij klimaatbeleid onderzoekt en scenario’s schetst om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Van Vuuren geldt als een van de meest toonaangevende klimaatwetenschappers die op basis van zogeheten integrated assessment models (IAM’s) laat zien hoe de doelen uit het Klimaatakkoord van Parijs gehaald kunnen worden. Hij was een van de twee hoofdauteurs uit Nederland die heeft meegewerkt aan het rapport van het IPCC, het wetenschappelijk klimaatpanel van de Verenigde Naties, dat deze maandagmiddag verschijnt.

Volgens Van Vuuren zijn de modellen die hij gebruikt „behulpzaam om te voorkomen dat je zomaar iets schetst, om te voorkomen dat het sciencefiction wordt”, zegt hij in een videogesprek. „Daarmee plaats je de uitkomst van dit soort modelberekeningen in een debat over mogelijke en gewenste toekomsten. De modellen voegen kennis toe over samenhang en technische mogelijkheden.”

Maar er is ook kritiek op deze integrale klimaatmodellen. Ze zouden onvoldoende rekening houden met menselijk gedrag en met politieke besluitvorming. Ze zouden te optimistisch zijn over technologische oplossingen. En ze kunnen onmogelijk rekening houden met allerlei onvoorspelbare ontwikkelingen. Neem bijvoorbeeld de twee grootste maatschappelijke gebeurtenissen van de afgelopen jaren, de coronacrisis en de oorlog in Oekraïne. Ze kunnen een grote impact hebben op de uitstoot, maar je kunt ze niet zien aankomen en ze zitten dus niet in Van Vuurens modellen.

Klimaat-wetenschap ging mij te langzaam

Wolfgang Knorr onderzoeker

Verhaaltjes

„Computermodellen vertellen eigenlijk gewoon verhaaltjes”, zegt de Duitse klimaatwetenschapper Wolfgang Knorr. Dat klinkt enigszins denigrerend, en zo is het ook bedoeld. „Ze worden gezien als wiskundige modellen en krijgen zo een wetenschappelijk tintje, omdat er data in worden gestopt en omdat er vergelijkingen in zitten over vraag en aanbod, over prijselasticiteit. Maar voor het verwerken van die gegevens worden allerlei willekeurige aannames gedaan en principiële keuzes gemaakt. Zo behoort een rechtvaardige verdeling van emissierechten en grondstoffen nooit tot de mogelijkheden en is het energieverbruik uitsluitend vraaggestuurd en niet gebaseerd op democratische besluiten. Mensen kunnen net zoveel energie verbruiken als ze kunnen betalen. De modellen lijken op een spelletje Monopoly, dat je ook nooit kunt winnen op basis van het principe van eerlijke verdeling.”

Foto Getty Images

Knorr schreef twee jaar geleden, samen met zijn collega’s James Dyke en Robert Watson op de wetenschapswebsite The Conversation een kritisch artikel over dit soort computermodellen – het verhaal haalde op Earthday via Apple News in korte tijd 500.000 lezers. Volgens de auteurs creëren modellen een wereld die logisch lijkt en aantrekkelijk is omdat de indruk wordt gewekt dat alle doelstellingen nog haalbaar zijn. Daarmee bieden de modellen een vals gevoel van controle.

Ajay Gambhir is onderzoeker aan het Grantham Institute voor klimaat en milieu van het Imperial College in Londen. Hoewel hij zelf ook werkt met IAM’s, vindt hij toch dat het belang ervan zwaar wordt overschat. „Ze worden behandeld als robuust wetenschappelijk bewijs, maar het zijn abstracties van de werkelijkheid”, zegt Gambhir in een videogesprek. „Ze gaan te veel uit van het neoliberale model van groei, groei, groei. Maar de uitkomsten verwijzen niet per se naar de echte wereld. De ontwikkelaars ervan zitten te veel in modelland.”

Gambhir noemt het koolstofbudget als voorbeeld, dat is de hoeveelheid CO2 die de mensheid nog kan uitstoten voordat de anderhalve graad opwarming wordt overschreden. „Er is een budget van zo’n 400 gigaton om onder de 1,5 graden Celsius te blijven. En we stoten nu zo’n 40 gigaton per jaar uit. Dan weet je dus dat je heel snel naar beneden moet. Daar heb je helemaal geen ingewikkelde modellen voor nodig. De complexiteit van de echte wereld kunnen de modellen toch niet vangen.”


Lees ook: De anderhalve graad is dood

De hele puzzel leggen

Van Vuuren kent de kritiek. Hij weet ook wel dat modellen hun beperkingen hebben, maar voor hem doet dat niets af aan de waarde. „Het fijne van modellen is dat ze je dwingen om de hele puzzel voor emissiereductie te leggen”, zegt hij. „Ik kan wel beweren dat ik met alleen windmolens het klimaatprobleem kan oplossen. Maar als ik dat in een model moet uitwerken, word ik gedwongen om over het geheel na te denken. Heb ik genoeg aan alleen elektriciteit of zijn er ook nog andere vormen van energieopwekking nodig? Kan ik een elektriciteitssysteem ontwerpen op basis van windenergie dat voldoende stabiel is? Hoeveel land heb ik nodig? De kracht van het model is dat je uiteindelijk het hele verhaal moet uitschrijven. En dat doen we dan ook voor verschillende toekomsten, inclusief verandering van lifestyle en beperking van fysieke groei.”

Dat wordt, erkent Van Vuuren, moeilijker zodra je gaat nadenken over de verre toekomst. „In 2100 is uiteindelijk natuurlijk heel veel denkbaar.” Verder hebben de klimaatmodellen volgens hem ook moeite met „radicaal andere toekomsten”. Neem een actuele stroming als ‘degrowth’, een concept dat het verminderen van consumptie en dus ook economische krimp veronderstelt. Voor zo’n scenario heb je weinig houvast aan het verleden, zegt Van Vuuren. „En dat gaat ten koste van de kracht van het model, omdat het moeilijk is in detail te schetsen hoe zo’n toekomst eruit ziet. Maar dat geldt niet alleen voor computermodellen. Iedereen die pleit voor degrowth zit met hetzelfde probleem. Het is nooit uitgeprobeerd, dus je weet minder over hoe zo’n toekomst eruit ziet.”

Wolfgang Knorr richt zijn kritiek vooral op het afvangen en opslaan van kooldioxide. Dat gebeurt in veel modelscenario’s in zulke grote hoeveelheden, dat het volgens Knorr volstrekt onrealistisch is. „In sommige IAM-scenario’s moet tot het einde van de eeuw 665 gigaton CO2 uit de atmosfeer worden verwijderd. Ongeveer de helft moet worden opgeslagen in geschikte geologische formaties en lege gasvelden, de rest wordt opgenomen door nieuw aangeplante bossen. Weet je hoeveel CO2 er tussen 1996 en 2020 onder de grond is gestopt? 0,2 gigaton. En om genoeg CO2 in bomen vast te leggen, heb je 25 tot 80 procent van het huidige akkerland nodig, dat is 1,2 tot 3,7 keer de omvang van heel India.”

Het zijn fantasieverhalen, zegt Knorr, vol „waanzinnige, futuristische aannames”. En zolang de klimaatmodellen maar blijven suggereren dat de doelen nog steeds haalbaar zijn, werken ze volgens Knorr vertragend op het klimaatbeleid. Het zal ertoe leiden dat politici achteroverleunen en denken dat het zo’n vaart niet loopt.

Een inspiratie voor ‘Parijs’

Daar is Van Vuuren het hartgrondig mee oneens. „Modelstudies verkennen een groot aantal toekomsten – en in allemaal moeten we snel aan de slag. In de formuleringen van het Parijsakkoord herken je veel teksten die zijn geïnspireerd op de uitkomsten van modelstudies. Alleen daardoor hebben beleidsmakers zulke vergaande formuleringen aangedurfd, bijvoorbeeld over het langetermijndoel, over anderhalve graad, maar ook over het streven naar netto-nul uitstoot rond het midden van de eeuw. Dat kon zo worden geformuleerd dankzij de modelscenario’s die zeiden dat dit technologisch en economisch haalbaar was. Parijs heeft inspirerend gewerkt voor overheden en bedrijven. Dat we zoveel klimaatnieuws hebben, is te danken aan het Parijsakkoord. De modellen hebben absoluut op een positieve manier bijgedragen aan waar we nu staan.”

Van Vuuren merkt wel dat beleidsmakers zich graag verschuilen achter de uitkomsten van zijn modellen. „Reductie van broeikasgassen is een heel lastige opgave. Je moet de samenleving uitleggen dat we veel dingen anders moeten gaan doen dan vroeger, met behoorlijk wat kosten – zeker op de korte termijn. Het is voor een beleidsmaker dan prettig om te zeggen: dit heb ik niet zelf verzonnen, dit moet wel. Het is aantrekkelijk om adviezen van wetenschappers te verabsoluteren.”

Maar uiteindelijk, zegt Van Vuuren, zijn het politieke keuzes. Daar ligt het mandaat voor het klimaatbeleid. „Daarom probeer ik zo neutraal mogelijk de voor- en nadelen van keuzes te schetsen. Ik denk dat ik juist daardoor meer mensen ervan kan overtuigen dat dit de juiste weg is. Het is bovendien een rol die bij mij past. Maar ik zie wel dat steeds meer wetenschappers zich oncomfortabel beginnen te voelen, omdat ze vinden dat het klimaatbeleid te langzaam gaat. Zij stellen zich activistischer op.”

Wolfgang Knorr is zo iemand. Toen hij twee jaar geleden het artikel voor The Conversation schreef, werkte hij nog als onderzoeker fysische geografie en ecosystemen aan de universiteit van Lund. Nu woont hij in Griekenland, waar hij samen met zijn vrouw een olijvenboomgaard runt. Hij noemt zichzelf klimaatactivist. „De klimaatwetenschap ging mij te langzaam. In dat tempo zal de opwarming niet tijdig worden gestopt.”


Lees ook: Wie de ijskap van Antarctica snapt mag het zeggen