N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Midden-Europa In zijn geschiedenis van Midden-Europa belicht Martyn Rady de heersers in die regio. Zoals de daadkrachtige Karel IV van Bohemen, die kronen spaarde.
De hondenmannen kwamen uit het oosten. Hun lichaam was dat van een mens, maar bovenop prijkte een afgrijselijke hondenkop. Het verhaal wilde dat Alexander de Grote ze had opgesloten in de Kaukasus, waarvandaan ze op gezette tijden ontsnapten. Met hun woeste paarden reden ze dan Europa binnen, moordend en plunderend.
De hondenmannen hadden vele namen: ze heetten Avaren, Magyaren, Mongolen, Tataren, Turken en Kozakken. Tussen hen en de beschaving stonden de koninkrijken van Midden-Europa, bolwerken van het christendom die het eeuwenlang zwaar te verduren hebben gehad. Flink wat van deze indringers bleven na een inval overigens gewoon in deze regio hangen – denk aan de Magyaren en hun Hongarije.
De Britse historicus Martyn Rady introduceert de term hondenmannen in zijn nieuwe boek De koninkrijken van Midden-Europa. Een nieuwe geschiedenis van het hart van Europa. Hij noemt ze zo omdat de ongenode gasten vaak op deze wijze stonden afgebeeld in Middeleeuwse manuscripten. Vanaf het begin van onze jaartelling kwamen ze de Euraziatische steppe afrazen, en je zou kunnen zeggen dat met de dreigende houding van Poetins Rusland hun tijd nog steeds niet voorbij is.
Rady publiceerde drie jaar geleden een uitmuntend boek over de Habsburgers, de familie die eeuwenlang als keizers de scepter zwaaiden over Midden-Europa. Dat roept natuurlijk de vraag op wat dit nieuwe boek van ruim 600 pagina’s toevoegt aan zijn biografie van deze dynastie. Kort en goed: De koninkrijken van Midden-Europa beslaat een langere periode – van nul tot nu – en Rady zet niet alleen de Habsburgers in de schijnwerpers, maar vooral de volken en heersers van landen die we nu kennen als onder meer Polen, Tsjechië en Hongarije.
Karel IV van Bohemen krijgt bijvoorbeeld een heel hoofdstuk in het boek, en dat zou hij zelf, gezien wat Rady over hem schrijft, niet meer dan terecht hebben gevonden. Hij was de zoon van koning Jan van Bohemen, een ridder die zich in 1346 ondanks zijn blindheid tijdens de slag bij Crécy in het strijdgewoel had geworpen en gesneuveld was. Erfgenaam Karel trof in Praag een dermate verwaarloosd paleis aan dat hij in een gewoon huis moest gaan wonen.
Hij werd in 1346 niet alleen tot koning van Bohemen gekroond, maar tevens tot koning van Duitsland. De keurvorsten zagen het wel zitten in deze telg van het huis van Luxemburg. Karel kreeg de smaak te pakken en liet zich ook nog de kronen van Italië en Bourgondië opzetten. Als klap op de vuurpijl volgde in 1355 de keizerskroon van het Heilige Roomse Rijk.
Uitgedroogde vinger
De Boheemse hoofddekselverzamelaar was ook dol op relieken van christelijke heiligen. Karel kon geen kerk of klooster passeren of hij keek even in de crypte wat er te halen was. Daarbij gebeurden soms rare dingen. Toen hij in een klooster in Praag een uitgedroogde vinger van de heilige Sint-Nicolaas afsneed, begon die op miraculeuze wijze te bloeden. Geschrokken legde de vorst het reliek terug.
Rady benadrukt dat Karel ondanks dit soort verhalen niet gezien moet worden als ‘een koninklijke ekster’. Hij had een doel, en dat doel was de bestendiging van het Heilige Roomse Rijk – onder Boheemse leiding. Daartoe vaardigde hij in 1356 de Gouden Bul uit, een soort grondwet waarin de politieke regels van Midden-Europa zwart op wit werden gezet. Door constant te reizen legde Karel zijn wil op in alle uithoeken van het rijk. In zijn regeerperiode verbleef hij niet minder dan 1227 keer op 438 verschillende plaatsen, variërend van Wroclaw in Silezië tot Luxemburg en Keulen.
De koninkrijken van Midden-Europa is meer dan een parade van dit soort fascinerende figuren. Rady analyseert haarscherp wat deze regio anders maakte dan West-Europa, waar eenheidsstaten als Engeland en Frankrijk al veel vroeger opkwamen.
In de Middeleeuwen, aldus Rady, was de feodale structuur in Midden-Europa erg plat. Je had de heerser – een koning of een hertog – en direct daaronder kwamen de adel en de steden. Deze partijen had hij nodig om aanvallen vanuit het oosten af te slaan. In ruil daarvoor verleende hij privileges en stond lokale autonomie en inspraak toe. Midden-Europa kende daarom al vroeg aan veelheid aan overlegorganen, waarvan de Poolse Landdag waarschijnlijk het bekendst is. Het eindeloze gepraat daar is spreekwoordelijk geworden: nooit werd er iets besloten.
Vanaf de zestiende eeuw waren uit het volk voortgekomen instellingen in heel Midden-Europa op de terugtocht, schrijft Rady. Met de herontdekking van het Romeins recht, versterkt door de filosofie van het natuurrecht, trokken heersers meer macht naar zich toe. Grote staten als het Habsburgse rijk, Pruisen en Rusland verdeelden Midden-Europa onder elkaar.
Andere ontwikkeling
De negentiende eeuw, toen de natiestaat ontstond, verliep in het hart van het continent opvallend anders dan in het westen. In West-Europa ging de staat vooraf aan de natie. Het grondgebied was er eerst, daarna werd met behulp van het onderwijs, het leger en de bureaucratie een volk gevormd. ‘Dat was anders in Midden-Europa’, aldus Rady, ‘waar naties zich uitkristalliseerden zonder staten om ze te definiëren.’
Probleem hierbij was dat op talloze plaatsen naties elkaar overlapten en hetzelfde grondgebied deelden. Het niet samenvallen van staat en natie leidde tot een grootschalige herziening van de grenzen in Midden-Europa, schrijft Rady. En als er niet met grenzen geschoven werd, dan wel met mensen. De verdrijving na 1945 van miljoenen Duitsers uit Oost-Europa is daarvan het bekendste voorbeeld.
Dit proces is door de Koude Oorlog onvoltooid gebleven. Rady ziet de uitdaging van het nieuwe Midden-Europa daarom aan de randen liggen. ‘Kaliningrad, Transnistrië, Belarus, Bosnië, Servië en Kosovo vormen een boog van instabiliteit langs de Midden-Europese oostgrens.’
In het laatste hoofdstuk van zijn prikkelende boek toont Rady zich duidelijk teleurgesteld over de koers die de landen in het hart van het continent na de val van de Muur zijn ingeslagen. De Midden-Europeanen omarmden het westerse kapitalisme met zijn ongebreidelde consumptie, terwijl ze leiders kozen die de randen van de democratie opzoeken.
Uiteindelijk telt Rady zijn knopen en besluit dat de burgers van Polen, Tsjechië en Hongarije maar lekker moeten blijven shoppen. Anders zouden ze zich misschien ‘overgeven aan krachten die duisterder zijn en elementairder dan de onschuldige bezigheid van de koopjesjacht.’
De hondenman is ook bínnen Midden-Europa kennelijk nooit ver weg.