De keizer die Europa uit de grond stampte

Geeft het leven van Karel de Grote (742?-814) werkelijk aanleiding om hem, zoals velen in Europa nog steeds doen, te zien als de grondlegger van het moderne Europa? En is het terecht dat de belangrijke Europese prijs die jaarlijks wordt toegekend aan een persoon of een organisatie die zich verdienstelijk heeft gemaakt voor de Europese eenwording, zijn naam draagt? In zijn nieuwste boek Karel de Grote. Erfgenaam van Rome, vader van Europa, beantwoordt de bekende Zweedse historicus Dick Harrison die vragen met een volmondig ja.

Karel de Grote, de Frankische koning die grote delen van West- en Midden-Europa veroverde en in 800 in Rome tot Keizer werd gekroond, is voor hem echt een van de belangrijkste personen uit de Europese geschiedenis. ‘Hij is een van de ontzagwekkendste en belangrijkste veldheren en imperiumbouwers die ooit geleefd hebben. En het is ook onmogelijk om het feit te negeren dat hij waarschijnlijk meer bouwstenen aan het West-Europese politieke stelsel heeft toegevoegd dan menig andere militair of politicus in de geschiedenis.’

Ondanks deze lovende woorden en de bewondering die daarin doorklinkt voor het onderwerp van zijn boek, schreef Harrison geen hagiografie maar een kritische levensbeschrijving. Zo staat hij stil bij de wreedheden die in Karels naam in de oorlogen tegen de Saksen werden gepleegd. En ook de verschrikkelijk gevolgen van zijn maandenlange belegering van de stad Pavia, waarbij duizenden inwoners van de stad de hongerdood stierven komen aan bod. Net als trouwens de verplichte kerstening van overwonnen volkeren en de systematische vernietiging van heidense symbolen.

Ook passeren de pure machtspolitiek die Karel aan de dag legt in zijn buitenlandse beleid, zijn strategische huwelijken, de dreigingen met handelsblokkades en het framen van religieuze tegenstanders als ‘barbaars en wreed’ de revue.

Maar die negatieve kanten doen volgens Harrison niks af aan de enorme blijvende invloed die Karel heeft gehad op staatsvorming, rechtspraak, onderwijs en handel. Aan elk van deze onderwerpen wijdt hij in zijn boek dan ook een hoofdstuk. Daarin beschrijft hij de vaak vergaande hervormingen en innovaties die Karel, toen de grote veldtochten achter de rug waren en de grenzen van zijn rijk veilig gesteld waren, wist door te voeren.

Zo kreeg het Frankische Rijk een decentrale bestuursvorm, waarbij de lokale autoriteiten op gezette tijden verantwoording af dienden te leggen aan het centrale gezag; werd het kloosterleven gereorganiseerd, waarbij kloosters vooral meer invloed kregen op het gebied van het onderwijs; werd de rechtspraak gestandaardiseerd net als het geldwezen en werden verbindingen tussen belangrijke marktplaatsen opgeknapt.


Lees ook

dit interview

Heksensabat, Franse tekening uit ‘Histoire de la Magie’, 1884.

Ronduit spectaculair was de poging om, met het oog op de handel met landen ten oosten van het Frankische rijk, een kanaal te graven tussen de Rijn en de Donau. Of dit kanaal, de Fossa Carolina, ooit heeft gefunctioneerd is onduidelijk; een deel ervan is echter nog steeds te zien in Beieren ter hoogte van het plaatsje Treuchtlingen.

Al zijn hervormingen stonden ten dienste van het grotere doel dat Karel voor ogen had: het creëren van een ordelijke samenleving. Een samenleving waarin de bewoners, vromer, beter opgeleid en gehoorzamer zouden zijn.

Priesters en bisschoppen

Van wezenlijk belang voor de latere ontwikkelingen in (West-)Europa was dat Karel vooral de kerk en haar instituties gebruikte om zijn doel te bereiken; priesters, abten en bisschoppen waren de leidende figuren in de lokale gemeenschappen en daarmee onmisbaar voor een goed functioneren van de gedecentraliseerde Karolingische bestuursstructuur.

‘In al die hervormingen’, schrijft Harrison, ‘ligt echt het grote belang van Karel, een belang dat verder rijkt dan zijn eigen tijd. Hij slaagde er namelijk in om, meer dan enig andere veldheer, vorst of bestuurder, in een zeer roerige tijd zijn ambities waar te maken. Met de hardst mogelijke vuist bouwde hij kaders op die een blijvend fundament bleken te vormen voor de toekomst.’

Dat Karel zijn hervormingen systematisch plande, weten we doordat een van zijn trouwste paladijnen, de monnik Einhart, er uitgebreid verslag van heeft gedaan. Dat deed hij in een zeer gedetailleerde biografie, Vita Caroli Magni (‘Leven van Karel de Grote’), een geschrift dat hij nog geen twintig jaar na Karels dood al schreef.

Omdat Einhart dankzij zijn hoge positie aan het hof als geen ander op de hoogte was van Karels plannen en bovendien kon beschikken over alle officiële stukken (omdat Karel zijn rijk decentraal regeerde werden alle besluiten op schrift gezet en rondgestuurd naar de beambten en bestuurders in het land) wordt Einharts biografie door vrijwel alle wetenschappers als zeer betrouwbaar beschouwd.

Het enige dat er op dit boek misschien valt af te dingen is dat Harrison wel heel erg veel ruimte geeft aan de wereld waaruit Karel voortkwam. Dat Karel aan het einde stond van een ingewikkelde geschiedenis waarin vele volkeren met elkaar streden om de erfenis van het West-Romeinse Rijk is voor het goede begrip van zijn handelen absoluut van belang maar het krijgt naar verhouding wel erg veel aandacht.

Al met al schreef Harrison absoluut een fraai boek over Karel en zijn belang voor Europa. En hij doet dat ook nog eens met een enorm oog voor detail. Zo beschrijft hij de moeizame poging van Karel om op latere leeftijd te leren lezen en schrijven. En ook Karels privéleven behandelt hij uitgebreid. Karel trouwde met vier vrouwen bij wie hij acht kinderen verwekte. Daarnaast verwekte hij nog talloze kinderen bij minimaal negen (bekende) maîtresses.