
Van de bittere armoede die rond de voor-vorige eeuwwisseling leidde tot hongeropstanden onder de veenarbeiders, is in Langezwaag weinig meer te merken. Het dorp waar de legendarische kinderboekenschrijver Hotze de Roos (zestig delen De Kameleon!) in 1909 het levenslicht zag, ligt er rustig en welvarend bij. Er is gebouwd: niet aan een nieuw schip voor de tweeling Sietse en Hielke Klinkhamer, maar aan de energiezuinige eensgezinswoningen (energielabel A+++) in de fonkelnieuwe Hotze de Roosstrjitte.
Twee bochten zuidelijker biedt een voortuinkastje een blik op een rijk leesleven. Dat De boekhandelaar van Kaboel afkomstig is uit het bezit van een echte liefhebber, blijkt uit het ex libris dat in reliëf in de derde bladzijde is gestanst. Hierover valt al veel te vertellen voordat je het hebt gelezen. De Noorse journaliste Åsne Seierstad verbleef in 2002 drie maanden in het huis van een boekverkoper die juist weer enige vrijheid van handelen had verkregen na de val van de Taliban. Het werd resulteerde in een bestseller, die deels ging over het beroepsbestaan van de man en des te meer over de ongelukkige levens van de vrouwen in zijn familie. De boekhandelaar – Soeltan Kahn heet hij in het boek – stelde dat het boek hem het leven in Afghanistan onmogelijk maakte, schreef een tegenboek (Once Upon a Time There was a Bookseller in Kabul), en zijn tweede echtgenote spande een proces aan tegen Seierstad. Een Noors hof bepaalde uiteindelijk in 2011 dat Seierstad de privacy van de familie niet wederrechtelijk had geschonden.
Tot zover het boek dat je over dit boek zou kunnen schrijven. Deze editie uit 2003 – de vertaling is van Diederik Grit – begint met de prettige bezoeken van de Noorse journaliste aan de winkel van Kahn, die vertelde hoe elk nieuw regime zijn boeken verbrandde: de communisten, de moedjahedien, de Taliban. Met hem praten was een bevrijding voor haar, na weken omgang met stuurse soldaten in het noorden van het land.
Drie maanden is ze embedded in de familie Kahn. Dat dit geen vrolijk verhaal oplevert, blijkt al in het eerste hoofdstuk, waarin Seierstad beschrijft hoe Soeltan Kahn op zoek gaat naar een tweede vrouw. Hij was zestien jaar getrouwd met Sjarifa en had nu zijn oog laten vallen op de zestienjarige Sonja. Tegen de wil van de vrouwen in zijn familie in, opende hij de onderhandelingen met Sonja’s familie – die uiteindelijk zwicht voor het aanbod van de welgestelde boekhandelaar op leeftijd. Over Sonja zelf schrijft ze: „Ze wist dat ze de man niet wilde, maar ze wist ook dat ze zich naar de wens van haar ouders moest schikken […] Het geld dat haar ouders kregen, zou haar broers helpen om een goede vrouw te kopen.” Over Soeltans eerste vrouw: „Sjarifa huilde twintig dagen achtereen.”
Van zeer nabij vertelt ze de familieverhalen, over een van de eerste bruiloften in Kabul na het vertrek van de Taliban. Dit gaat gepaard met veel feestelijkheden en vreugde, maar steeds stuit je op de onmenselijke aspecten van het sociale systeem: „Een bruiloft is als een klein sterfgeval […] Men heeft een dochter verloren, verkocht of weggegeven.” Dat staat er zo scherp, omdat de bruid niet meer zomaar kan langskomen bij haar ‘eigen’ familie, daarvoor is toestemming van haar man nodig, zoals ze zich in het eerste deel van haar leven had te schikken naar haar moeder. Het huwelijk als overplaatsing van de ene gevangenis naar de andere. Zo’n beeld beklijft.
Frits Abrahams is met vakantie.
