De jaren 70 van Willem Diepraam: ‘Die foto’s zijn ook een beeld van mij’

In 1975 werd Suriname onafhankelijk. In dat jaar verscheen het boek Frimagron, van fotograaf Willem Diepraam en journalist Gerard van Westerloo, die voor de onafhankelijkheid door Suriname reisden. Fotograaf en schrijver waren innig bevriend en werkten al jaren samen voor het weekblad Vrij Nederland. Frimagron betekent ‘land van vrije mensen’. Maar de fotograaf was toen nog geen vrij mens. Zijn stijl van fotograferen, met zwarte kaders en zwaar aangezette luchten, had hem beroemd gemaakt en was als vanzelfsprekend gaan horen bij de reportages over krakers en stakingen, armoede en onrecht, voor het vaste publiek van het linkse Vrij Nederland. Maar die stijl begon hem tegelijkertijd te beklemmen.

In Suriname besloot Diepraam dat hij het daarna zo niet meer wilde. Van Westerloo had het wel zien aankomen. Er was een Diepraam die zijn publiek „desnoods met een voorhamer” de boodschap inpeperde, zou hij later schrijven. Foto’s zó donker „dat kwaadwillende lezers zich afvroegen of het in Suriname altijd regende”. Hopelijk, schreef hij, zou daarna een „soberder” Diepraam tevoorschijn komen, langzaam op weg iemand te worden „die louter in vormentaal spreekt”.

Landloos boerengezin, Nickerie, Suriname 1973.
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum

Halverwege die jaren zeventig is Willem Diepraam (1944) inderdaad „als fotograaf volwassen geworden”, zegt hij op een namiddag in zijn Amsterdamse appartement, waar het langzaam donkerder wordt. „Na acht jaar werken met een camera, was er opeens een vreemde sprong in wijdere kennis en zekerheid”, zei de grote modernist Paul Strand (1890-1976) ooit. „Toen werd ik pas echt fotograaf.” En Diepraam zegt het hem na: „De acht jaar van Strand, die heb ik nodig gehad om het echt te leren.”

Frimagron verscheen bij De Arbeiderspers. En nu is er Diepraams boek De jaren 70 – na andere uitgevers en uitgaven in eigen beheer opnieuw bij De Arbeiderspers. Er staan 106 foto’s in, niet één in kleur, die een beeld geven van een bewogen decennium, lang voor het digitale tijdperk. Foto’s uit de Vrij Nederland-jaren, portretten van politici en kunstenaars, uit Suriname, Aruba, Curaçao en de Sahel, van het Simplisties Verbond van Van Kooten & De Bie tot Amsterdam als war zone bij de kroning van koningin Beatrix in 1980. Het zijn foto’s die je in een flits terugvoeren naar die tijd. En die nu tonen hoezeer ons collectieve geheugen door Willem Diepraam is vormgegeven.

U schrijft dat u uw foto’s op de werkelijkheid heeft veroverd. Alsof u er de tijd voor heeft genomen.

„Het nemen van de foto zelf is vaak een split second, zoals die van het jongetje op Aruba dat met zijn fiets valt. Maar daar gaat een vrij universeel proces aan vooraf. Je stuit op iets waarvan je denkt: daar zit wat in. Of je komt iemand tegen en denkt: die wil ik fotograferen. Dat is de aanleiding, de aanloop, dat gaat langzamer. Ik liep door de wijk San Nicolas, pal naast de olieraffinaderij van Aruba, opslagtanks achter de muur, en dan komt daar een jongetje langs de muur aangefietst. Kijken, kijken. En dan gaat het tussen jou en de elementen van de werkelijkheid: het gaat erom die zo goed mogelijk in een kader te vangen, zodat er evenwicht en betekenis ontstaat. Soms ben je in een situatie dat je denkt: dit kan nog beter, en dat probeer je dan, totdat je er niet meer overheen kunt. Omdat je niet beter bent dan je bent. Dat is het dan. En wat het uiteindelijk heeft opgeleverd, moet je bij het ontwikkelen en afdrukken ontdekken, in de doka, de donkere kamer.”

San Nicolas, Aruba, 1975.
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum

Toeval speelt bij u vaak een rol.

„Mijn hele leven hangt ervan aan elkaar. Maar je moet ook op het toeval bedacht zijn, er gebruik van maken als het zich voordoet. Ik wist bijvoorbeeld ook niet dat dat jongetje ging vallen. Zo’n moment moet je dan niet missen.”

En als je het toeval niet toelaat?

„Dan kun je de elementen dwingender organiseren. Als je een naakt maakt, heb je meer controle. Dan vraag ik mijn geliefde: kun je even je bil draaien, of je been? Dan kan ik de compositie op zijn plaats schuiven, maar dan nog is er toeval, want dan draait ze bijvoorbeeld haar hoofd in het licht en blijkt het ineens veel beter te zijn. Je hebt nooit volkomen greep op de werkelijkheid, maar je leert die wel beter manipuleren. En jezelf.”

Jezelf?

„Allereerst door te ontdekken wat er bij je hoort en wat niet. Dat is fundamenteel. En ik heb mezelf leren beoordelen. Ik had veel kunst gezien, was veel in musea geweest na de middelbare school. En in de jaren 70 ben ik foto’s gaan verzamelen om te zien hoe ik me verhield tot collega’s van vroeger en nu. Dan ontwikkel je een kwaliteitsidee en dat laat je ook los op je eigen foto’s, zodat ik snel weet wat ik kan bewaren en wat ik moet weggooien. Wat ook hielp om beter te worden: ik was in het begin wel bekend, maar ik heb nooit een heel hoge pet van mezelf opgehad. Mijn eigen werk onderzoeken was niet pijnlijk. Ook niet dat er andere fotografen waren die zo goed waren als ik nooit zou worden.”

Het gaat tussen jou en de elementen van de werkelijkheid: die zo goed mogelijk vangen, zodat er evenwicht en betekenis ontstaat

Jerry Hall, Parijs, 1975.
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum

Eén zo’n fotograaf is volgens u August Sander, die portretten maakte in Duitsland tussen de wereldoorlogen.

„Het was een schakelmoment toen ik zijn werk voor het eerst zag, op een expositie van zijn en mijn werk in het Van Abbemuseum in Eindhoven in 1974. De peilloze rust in zijn foto’s! En geen enkele truc. Terwijl ik vooral nog druk bezig was mezelf te bewijzen. Het was duidelijk dat ik nog niet klaar was. Konfrontatie heette die tentoonstelling ook nog.”

Heeft u nu een eigen handschrift?

„Als je mijn vijftig beste foto’s bij elkaar zet, heb je ook een beeld van mij, al is het misschien niet een handschrift in ambachtelijke zin.”

In zijn inleiding bij uw boek heeft schrijver Ian Buruma het over ‘de Diepraamblik’. Hij noemt u ‘een geëngageerd romanticus’.

„Daar ben ik het wel mee eens, al is er veel meer realisme in mij geslopen.”

Hij schrijft ook dat uw foto’s niet politiek zijn of oproepen tot actie.

„Nou, bij Vrij Nederland waren we wel expliciet politiek, we dachten: we zullen ze weleens leren. Maar in de loop van de tijd ben ik die eenvoudige politieke blik kwijtgeraakt en dat is geen verlies. Het werd subtieler. Mijn boek Lima [1994] gaat over de condition humaine, hoe mensen leven tegen de klippen op. Als je dat boek bekijkt, weet je waar ik sta.”

U ziet ook vaak fatalisme bij arme mensen.

„Het lot bepaalt vergaand de levens van de meeste mensen. Dat is ook mijn manier geworden om naar het bestaan te kijken. Maar het betekent niet noodzakelijk: het is één grote koleretroep. Daarom noem ik Lima ook. Het is indrukwekkend om te zien hoe mensen leven ondanks de beperkingen die het lot hun oplegt. Die veerkracht heeft niet iedereen. Zal ik trouwens wat licht maken?”

Het heeft ook wel iets, zo’n duistere kamer.

Het is indrukwekkend om te zien hoe mensen leven ondanks de beperkingen die het lot hun oplegt

In De jaren 70 schrijft Diepraam: „Het brein van de fotograaf licht even op bij een speciale samenloop van omstandigheden voordat die weer uiteenvallen tot de doodgewone realiteit. Ik leerde snel om daarop bedacht te zijn, maar pas daarna om er een vorm voor te vinden.” Die nieuwe vorm ontstond toen hij minder dwangmatig en rolbevestigend rekening hield met een publiek, een „denkbeeldige jury”, die hij „de derde stem” noemt. Waarom?

Paramaribo, Suriname, 1973
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum
Strokartonfabriek, Oost-Groningen,1971
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum

„De eerste stem is van de wereld, de tweede de mijne. Ik heb dat publiek weggedaan. Dat is niet in één dag gebeurd en natuurlijk ben ik ook dingen in opdracht blijven doen. Maar het vermogen om me persoonlijk uit te drukken werd groter, en prettiger. Daar heb ik aan toegegeven. Financieel was het riskant. Dus ik heb het thuis besproken en ik heb mijn ogen dichtgedaan en ik ben maar begonnen.”

Toen ging u ‘fotograferen in het spoor van het leven’.

„Ja, zoals mijn leven ging, daaruit volgden meestal vanzelf de onderwerpen die zich aandienden.

Soms krijg je een doorkijkje. Zoals bij de jonge vrouw Peggy, die u in 1975 fotografeerde. Zij heeft later suïcide gepleegd.

„Dat heb ik er niet bij gezet, maar mensen beginnen er steeds weer over. Ik heb dat één keer in een interview gezegd [in De Revisor, in 1979].

Je kijkt met andere ogen naar die foto als je het weet.

„Daarom is het juist goed als je het niet zou weten. Ik haat de aandacht voor het privéleven in de huidige tijd. Met je emotionele kwak op de buis. Sorry, ik vergeet mezelf even. Peggy was een lieve schat, maar ze kon niet goed leven. En de mensen die van haar gehouden hebben, die hebben ook een soort omerta, onuitgesproken, om het er niet over te hebben. En nu heb ik het er toch over.

„Maar die foto van haar is in een ander opzicht een interessant voorbeeld: een moment dat je cadeau krijgt van het lot. Het was ijskoud. Ze wilde fotomodel worden, wat ik haar ernstig afgeraden heb, maar dat wilde ze, want, zei ze, dan heb ik er tenminste nog wat aan, aan dat lichaam. En op een gegeven moment sloot ze haar ogen en dat gaf haar precies die sereniteit. Dat kun je niet organiseren.”

U heeft gezegd dat u heeft leren leven met het lot.

„Je begrijpt waar het over gaat.”

We kunnen besluiten het er niet over te hebben.

„Of we kunnen het er niet heel uitgebreid over hebben.”

Dan is mijn vraag: u heeft bij de vliegramp in Tenerife in 1977 uw vrouw en twee van uw drie kinderen verloren. Hoe heeft u toen uw leven weer opgepakt?

„Opgepakt. Je kunt ook zeggen, ik ben erdoorheen gesleurd.”

Heeft u dat zelf gedaan?

„Met vallen en opstaan, maar met hulp van mensen die van mijn dochter en mij hielden. Ik heb de kans gehad om ervan bij te komen en door te leven. Dat is een ongelooflijk geschenk. Het leed verdwijnt niet, maar het is zo dat er daarna… dat zich weer geluk kan aandienen. Dat is in mijn leven gebeurd. Het gaat niet altijd zo, maar dat geluk heb ik gehad.”

Heeft het u als fotograaf veranderd?

„Nee. Ik ben wel nog ietsje bescheidener geworden. En ik was al op weg om bescheiden te worden.”

Van uw oude geluk, uw gezin, zit niets in dit nieuwe boek.

„In 1985 heb ik een boek uitgebracht met veel foto’s van mijn eerste vrouw en kinderen. Te midden van andere foto’s. En aan het eind van het boek naakten van Shamanee; met wie ik nu samen ben. Dus zo heb ik het toen gecombineerd.”

Maar in dit boek staan ze niet. Zo lijkt het bijna alsof u dat ongeluk niet met de jaren 70 associeert, of zeg ik nu iets geks?

„Nee, het is heel terecht. Maar dit boek gaat over mij als fotograaf en niet over mijn privéleven.”

Door de foto’s in dit boek krijg je bijna de indruk dat die tijd zelf niet in kleur was. Neem de grofkorrelige foto van het slopen van de Schilderswijk in Den Haag, het lijkt wel bij de Berlijnse Muur.

„Er veranderde zo veel, echt een overgangstijd. Ik hou ontzettend van die foto. Je kunt zeggen: het is stemming maken, en dat was het misschien ook. Het platgooien van die binnensteden, dat was toen wel een terreur in naam van de vooruitgang. Kijk, het zijn niet alleen mijn donkere luchten, andere fotografen deden dat ook, Ed van der Elsken begon ermee in de jaren zestig en daar heb ik aanvankelijk veel aan ontleend. In elk geval was het in de jaren zeventig een efficiënte manier om de boodschap op zijn plaats te leggen. En dat verdween op een gegeven moment, uit de tijd en uit mijn fotografie.”

Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum

Verrassen uw foto’s u nu nog?

„Nee, de goede heb ik echt helemaal afgekloven tot ik er de beste print van kon maken. Ik word soms nog wel bevangen door twijfel bij sommige foto’s: is dit wat? Is het genoeg? Het grootste probleem voor jonge fotografen is dat ze van de academie komen en niet geleerd hebben om te vergelijken sinds de uitvinding van de fotografie in 1839.”

Een onafhankelijk fotojournalist wordt nu, schrijft Buruma, ‘verzopen in een zee van selfies’.

„Ik heb leren fotograferen in een tijd dat er weinig fotografen waren. Nu kan bijna iedereen een behoorlijk goede foto maken. Het is moeilijk om daarvan je vak te willen maken terwijl iedereen fotografeert. Zoveel – onmogelijk te overzien. En er is geen curator of museumdirecteur die weet hoe het zit. Daarom zijn er op dit moment geen echte criteria over wat kwaliteit is. In elk geval niet die van de kunsthandel: kwaliteit is wat je kunt verkopen. Ook dat is een probleem voor jonge fotografen. Waar vind je houvast?”

Heeft u een tip?

„Ja, studeer, neem een serieus vak, en doe het fotograferen erbij. Zo’n advies wordt me nooit in dank afgenomen, want de kunst is heilig geworden en dat mag je niet relativeren. Met kunst is in het algemeen iets geks aan de hand. Dat zag je ook tijdens die coronatoestanden, mensen verwachten zoveel van kunst, maar kunst kan dat niet waarmaken. Als je in een zware situatie terechtkomt, als je in Oekraïne zit, of je hebt een ernstige ziekte, het idee dat kunst een uitweg biedt, is onzin. Ja, sommige muziek kan misschien troost zijn, dat is de grootste kunst, maar dan heb je het wel gehad.”

Anti-abortusdemonstratie, Den Haag, 1972.
Foto Willem Diepraam/Rijksmuseum



Leeslijst