De Japanse mythologie blijkt een samenspel van geloofssystemen

Recensie Boeken

Mythologie Wie geïnteresseerd is in de Japanse verhaaltraditie heeft aan Japanse mythen een goed startpunt. Maar Frydman is meer wetenschapper, dan verhalenverteller.

Lafcadio Hearn en zijn vrouw in Japan, voor 1904 Fotograaf onbekend
Lafcadio Hearn en zijn vrouw in Japan, voor 1904
Fotograaf onbekend

In een rustige wijk in Tokio, daar waar ooit de rand van de stad was, ligt in de schaduw van moderne flatgebouwen een wat onooglijke begraafplaats, een in strakke dodenwijken opgedeeld terrein, met enkele verharde wegen, zodat je desgewenst per taxi bij het graf van keuze kunt worden afgeleverd. Zōshigaya is zeker geen Père Lachaise, maar je vindt hier wel enkele mastodonten van de Japanse literatuur: Natsume Sōseki, Kafū Nagai en een man die publiceerde onder zijn geboortenaam Lafcadio Hearn, maar begraven ligt onder zijn aangenomen Japanse naam: Yakumo Koizumi. Ik ben vooral voor zijn familiegraf naar Zōshigaya gelopen: drie zerken rustend op evenzoveel rotsen, omringd door keien. Op een van die keien heeft een fan een uitgedroogde bloem achtergelaten.

Hearn (1850-1904) is zowel geliefd als controversieel. De Griek-Ierse auteur werd op jonge leeftijd door zijn ouders in de steek gelaten, emigreerde op zijn 19e naar de VS, en arriveerde in 1890 in Japan, een land dat hem direct mateloos fascineerde. Hij trouwde met een samoerai-dochter, nam haar achternaam aan, en publiceerde vele boeken over zijn nieuwe vaderland, waaronder Glimpses of Unfamiliar Japan (1894), Kwaidan. Stories and Studies of Strange Things (1904) en Japan. An Attempt at Interpretation (1904). Aan de Keizerlijke Universiteit werd hij een van de populairste docenten, een stuk populairder dan Soseki, die zijn opvolger werd als docent Engelse Letteren, en die zo nurks was als Hearn aimabel.

De val van exotisme

Hearn heeft in het westen in hoge mate het beeld van Japanse mythologie bepaald. Wat in moderne ogen problematisch is, omdat Hearn in zijn aanstekelijke verwondering vaak in de val van exotisme trapt. Tegelijk is Hearns werk nog altijd populair, ook in Japan zelf, omdat hij op zijn manier oude volksverhalen van de dreigende vergetelheid heeft gered, en omdat zijn werk appelleert aan nostalgie naar een mythisch Japan uit een de pre-industriële tijd. Sterker, Hearns versies van oude verhalen hebben op hun beurt weer de Japanse blik op de verhalen gekleurd. Niet voor niks baseerde regisseur Masaki Kobayashi zijn invloedrijke filmklassieker Kwaidan (1964) op Hearns gelijknamige verzameling spookachtige volksverhalen.

Logisch dus dat Joshua Frydman, japanoloog aan de universiteit van Oklahoma, in het nu vertaalde Japanse mythen al in de eerste alinea over Hearn en Kwaidan begint. De daarin opgenomen verhalen ‘over sneeuwvrouwen en mensetende reuzen die in de heuvels rondwaren’ hebben volgens Frydman de aanzet gegeven tot ‘een meer dan honderdvijftig jaar durende obsessie met Japanse mythen. Want hoeveel hedendaagse liefhebbers van Japanse cinema, anime, manga, literatuur en populaire muziek raken tot op de dag van vandaag wel niet in vervoering van de beeltenissen van goden en monsters die de in mist gehulde valleien en grillige bergpieken van de eilanden bevolken?’ Maar Hearn ging, aldus Frydman, voorbij aan de wijze waarop de volksverhalen en legenden waren verweven met ‘Japanse religies als het boeddhisme en het shintoïsme, die maar weinig mensen in Europa en Amerika werkelijk begrijpen.’ In Japanse mythen doet Frydman een dappere poging de volle rijkdom van de mythologie én de religieuze en culturele context waarin die geworteld is, bloot te leggen. Dat doet hij afwisselend zorgvuldig en slordig – honderdvijftig jaar na Kwaidan is het jaar 2054, tenslotte, en daar zijn we nog lange niet.

Een kwal op het wateroppervlak

Frydman moet zich daarvoor een weg banen door een chaotisch, veranderlijk en woekerend samenspel van verhaaltradities. Dat begint al bij de Japanse scheppingsmythen. Die zijn, schrijft hij, ‘rommelig en complex, een beetje vergelijkbaar met een echte bevalling’. Oorspronkelijk was de wereld vormloos, ‘als olie die als een kwal op het wateroppervlak dreef’. Daaruit ontstond de eerste god, waarna meer goden volgden, zoals de getrouwde broer en zus Izanagi en Izanami, die Japan schiepen, en Susanowo, ‘roekeloos razende briesende man’, de god van gewelddadige natuurkrachten. Die verhalen monden uit in de keizerlijke dynastie, die de brug vormt tussen mensen en goden – in die zin moeten bepaalde mythen en legenden ook worden begrepen als propaganda voor de zittende macht. Met soms desastreuze gevolgen: de mythische verhalen over keizerin Jingū, die het Koreaanse schiereiland zou hebben onderworpen, hebben als rechtvaardiging van latere invasies gediend, terwijl elke archeologische onderbouwing van het veroveringsverhaal ontbreekt.

Wat Japanse mythologie complex maakt is het samenspel van geloofssystemen. En dan met name van het inheemse shintoïsme, met haar verering van kami, geesten die zowel het levende als het ‘dode’ (denk bergen, rivieren, en voorwerpen) bezielen, en het geïmporteerde boeddhisme, met haar filosofische inslag, vele goden en cycli van wedergeboorte. ‘Hoewel door en door shintoïstisch van oorsprong worden kami bijvoorbeeld vaak ingebed in een boeddhistische moraal’, schrijft Frydman. ‘En andersom handelen boeddhistische volksverhalen uit Japan vaak over reinheid, of bevatten ze boeddhistische godheden die zich gedragen als kami.’

De religies gingen ondertussen ook weer een kruisbestuiving aan met volksverhalen en legenden die in beginsel niet religieus van aard waren. Zelfs bestaande mensen konden deel uit gaan maken van Japanse mythen, en in kami veranderen, zeker in de Heian-periode (784-1185). En wat te denken van yōkai, een bonte verzameling boemannen (oni), waterduivels (kappa), kobolden (tengu), heksen (yamanba) en vismensen (ningyo) die de folklore van het pre-moderne, landelijke Japan bevolkten, en die ook nu nog tot de verbeelding spreken? Frydman: ‘Urban legends die zich in Tokio afspelen zijn geïnspireerd op spookverhalen uit de Edoperiode die terugverwijzen naar middeleeuwse volksverhalen, die op hun beurt zijn terug te voeren op de legenden uit de Heianperiode.

Elke periode brengt vernieuwing, maar wordt tegelijkertijd gekenmerkt door inspanningen om ‘tradities’ te behouden en bewerken.’ Kortom: een nauwelijks te ontwarren geheel dat getuigt van ‘de transformatieve kracht van verhalen: eenmaal losgelaten gaan legenden een eigen leven leiden en kunnen ze van een prins een heilige maken, en van een verbannen crimineel een profeet van de wildernis.’

Beloofde dwarsverbanden

Voor wie geïnteresseerd is in deze rijke verhaaltraditie is Japanse mythen een goed startpunt, mede door de prachtige illustraties. Maar er valt wel het een en ander op aan te merken. Om te beginnen de wat schoolse toon, en de eerder genoemde slordigheden. Frydman schrijft bijvoorbeeld over de bodhisattva Jizō, die nog voor de geboorte gestorven kinderen beschermt wanneer ze door demonen worden belaagd aan de oevers van de rivier naar het hiernamaals – een oever die ze door gebrek aan opgebouwd karma niet kunnen oversteken. In Frydmans versie verzekert Jizō ze juist van een vreedzame overgang, wat zeker niet de gangbare interpretatie is.

Ik had ook iets meer verwacht van de beloofde dwarsverbanden met moderne culturele uitingen als manga, anime, film en literatuur. Bij Frydman is het vaak een nagedachte die te schetsmatig blijft. Wanneer hij schrijft dat vaak naar prins Sawara wordt verwezen, bijvoorbeeld in een aantal moderne historische fantasy-films, ontbreken voorbeelden en duiding van de uitwerking van die verwijzingen.

Maar waar Frydman vooral tekortschiet is in het overbrengen van het intrigerende, opwindende, angstaanjagende en ontroerende van de verhalen die hij behandelt. Zo precies als hij is in het uiteenzetten van geloofssystemen, de keizerlijke mythe, de verschillende bovennatuurlijke entiteiten en de historische periodes, zo vlak en soms ronduit vaag is hij in zijn hervertellingen van mythes en legenden. Te veel wetenschapper en te weinig schrijver. En dan ga je toch verlangen naar Lafcadio Hearn, die misschien – schrijvers blijven dilettanten – niet écht verstand van zaken had, maar die wel echt een verteller was. Deze lezer zal uiteindelijk eerder Kwaidan dan Japanse mythen nog eens openslaan, al zal het door Japanse mythen wel met een toegenomen begrip van de achtergronden van die verhalen zijn.

Lees ook: Dit klassieke Japanse oorlogsepos is diep menselijk – alle gespietste schedels ten spijt