De ijskast van Wilders?’ Ik haal niet voor niets Erasmus in mijn oratie aan: wie schrijft die blijft.’

Gevoel voor timing kan Ferdinand Grapperhaus niet worden ontzegd. Eind juni vorig jaar, een week voor de val van het kabinet Rutte IV, vroeg de toen net aan de Erasmus Universiteit benoemde hoogleraar een datum aan voor de daarbij behorende oratie. Dat vergde enig geduld, want die rede kon hij pas houden op vrijdag 16 februari. Maar juist op dat moment bleek het onderwerp van zijn verhaal naadloos aan te sluiten bij het politiek actuele thema dat de nu al ruim drie maanden lopende kabinetsformatie in zijn greep houdt: ‘De rechtsstaat is geen overbodige luxe’.

In het auditorium maakte de voormalige CDA-minister van Justitie en Veiligheid er de nodige kwinkslagen over. Grapperhaus parafraseerde de naamgever van de Rotterdamse universiteit – filosoof Erasmus – met diens notie dat een denker zijn eerder geuite gedachtengoed niet zo maar overboord kan zetten. „Het openlijk signaleren van tegenstrijdigheden in de eigen overtuiging is geen eenvoudige taak” – een duidelijke verwijzing naar PVV-leider Geert Wilders die in de afgelopen maanden enkele van zijn anti-rechtsstatelijke programmapunten ‘in de ijskast’ zegt te hebben gelegd.

Zonder diens naam te noemen bekritiseerde Grapperhaus ook zijn voormalige partijgenoot Pieter Omtzigt, de leider van de nieuwe partij NSC. „Er is wel gesuggereerd dat er ter voorkoming van de aantasting van de rechtsstaat een nieuw sociaal contract zou moeten komen. Ik zie dat niet als een oplossing.”

En in deze verzuchting was een waarschuwing aan zijn oude regeringspartner VVD uit Rutte III te herkennen: „Constructieve in de rechtsstaat gelovende politici moeten helemáál bij het populisme wegblijven.”

Deze donderdag houdt de voormalige bewindspersoon opnieuw een openbaar exposé over het onderwerp dat hem al jaren bezighoudt. In de Rotterdamse Arminiuskerk spreekt Grapperhaus de tweede Mohamed Rabbae-lezing uit, vernoemd naar het voormalige GroenLinks-Kamerlid, met als titel: ‘Over de rechtsstaat onderhandelen wij niet’.

Het lijkt erop dat de vier partijen die na de verkiezingen met elkaar het formatieproces ingingen – PVV, VVD, NSC en BBB – wél over de rechtsstaat in onderhandeling gingen. Wat vindt u daarvan?

„Aangezien de PVV tot nog maar zeer recent een paar bevolkingsgroepen heeft uitgesloten vind ik het heel terecht dat je als formerende partijen eerst tegen elkaar zegt: ‘Zullen we, voor we echt gaan praten, met z’n allen onderschrijven wat er in onze Grondwet staat?’ Dat begrijp ik wel. Het heeft er in elk geval toe geleid dat de PVV vijf omstreden wetsvoorstellen heeft ingetrokken.”

Vertrouwt u erop dat Wilders zich daar aan houdt?

„Daar heb ik zeker twijfels over. Ik heb niet voor niets Erasmus in mijn oratie aangehaald. Hij is eigenlijk de bedenker van het gezegde: Wie schrijft, die blijft. Wilders heeft zijn partij ooit opgericht als anti-islampartij, dan is het niet direct overtuigend dat hij daar nu ineens totaal anders over denkt.”

De vorige informateur Ronald Plasterk liet de vier partijen tekenen voor een ‘basislijn’ met zeven stelregels die de democratische rechtsstaat moeten waarborgen. Is dat voor u voldoende?

„Ik vond dat rijtje eerlijk gezegd een open deur; een opsomming van wat er in de Grondwet staat. Ik had gehoopt dat er iets zou worden gezegd wat we ten aanzien van de rechtsstaat hebben geleerd van recente wantoestanden als de Toeslagenaffaire, het Groninger gasdossier. Dat is dat alle instituties in Nederland, de politiek als wetgever, de Raad van State als belangrijkste adviseur, het kabinet en de uitvoeringsinstanties veel meer met rust over belangrijke onderwerpen gaan nadenken en samenwerken om zo de rechtsstaat tot wasdom te laten komen. De parlementaire enquêtecommissie over Fraudebeleid legde vorige week ook de vinger op deze zere plek.”

Zouden partijen als NSC en VVD überhaupt wel met de PVV in gesprek hebben moeten gaan als zij de rechtsstaat zo serieus zeggen te nemen?

„Mijn eigen partij, het CDA, heeft gezegd dat niet meer te willen. Door schade en schande wijzer geworden natuurlijk…”

U doelt op 2010 toen de PVV het kabinet van VVD en CDA ging gedogen. Daar hebt u als CDA-lid zelf ook mee ingestemd, toch?

„Ja, ik was destijds voor deelname aan dat gedoogkabinet met de PVV. Vooral omdat ik toen vond dat je die hele grote groep kiezers niet kon zeggen: jullie mogen niet meedoen aan het landsbestuur. Daar heb ik van geleerd.”

Als de PVV nu buiten de formatie wordt gehouden zou je nu dan wel de groep van bijna 2,5 miljoen kiezers mogen uitsluiten?

„Inmiddels heb ik mijn les geleerd en vind ik dat je al vóór een kabinetsformatie het eens moet zijn over de rechtsstatelijke principes.”

Ferdinand Grapperhaus Populisme maakt wensdroom meerderheid tot een valse belofte

Vindt u dat Geert Wilders behalve omstreden wetsvoorstellen ook eerdere uitspraken zou moeten intrekken voor hij aan een kabinet kan deelnemen?

„Ja. Ik vind dat Wilders zijn uitspraken moet intrekken dat hij destijds geen eerlijk proces heeft gehad [de strafzaak voor de ‘minder Marokkanen’-oproep uit 2014, red.] en dat de Nederlandse rechtsstaat corrupt is. Als je geloofwaardig minister-president wil zijn voor alle Nederlanders, of gewoon minister, mag je zeggen dat die uitspraken waren gedaan in de emotie van het moment of zoiets, maar wel dat je daar nu echt anders over denkt.”

„Ook dat is onderdeel van een goed functionerende rechtsstaat: dat je als bestuurder of politicus in staat bent verantwoording af te leggen als je een fout hebt gemaakt. En dat je het vervolgens accepteert als die fout naar het oordeel van de samenleving inderdaad niet goed is geweest – of dat nou de rechter is of een meerderheid van de Kamer. Ik zelf heb ook de nodige stokslagen in ontvangst genomen toen tijdens mijn huwelijk in augustus 2020 de coronaregels werden overtreden.”

In een emotioneel debat met de Tweede Kamer maakte Grapperhaus daar destijds excuses voor, en ook werd hij door het Openbaar Ministerie beboet.

In uw oratie waarschuwde u nadrukkelijk voor het gevaar van populisme, als een vorm van politiek die ook kan vreten aan de rechtsstaat. Wat verstaat u onder populisme?

„Populisme is een stroming waarbij je de wensdroom van de meerderheid van het volk tot een valse belofte maakt. Dat leidt tot een ochlocratie: een regeringsvorm die zich meer laat leiden door begeerte dan door verstand. Je gaat allemaal mooie dingen beloven – belastingverlaging, afschaffen eigen risico, uit de EU – zonder erbij te vertellen dat dat onbetaalbaar is of ongrondwettelijk, dat echte democratie altijd een beetje uitruilen betekent.”

Ziet u ook populisme bij andere partijen dan de PVV?

„Het is tekenend dat drie van de vier nu formerende partijen hun programma niet hebben laten doorrekenen – dus ook NSC en de BBB. Dat riekt al naar populisme, ja.”

U zegt dat de machten in Nederland weer moeten gaan samenwerken. Welke bedoelt u precies?

„De drie machten [wetgevend, uitvoerend en rechtsprekend] en daarmee ook de instituties die daaruit voortvloeien. Die hebben de afgelopen jaren af en toe een beetje – en dan vooral de politiek – aan landjepik gedaan. Heel concreet vind ik dat de Raad van State als adviseur een centrale rol moet hebben in wetsvoorstellen. Die moet bepalen welke instanties bij een specifiek voorstel worden gevraagd om mee te adviseren. En alleen de Tweede Kamer, níét de Eerste Kamer, kan dan nog zeggen dat ze er nog een instantie bij willen. Nu is het wel heel erg dat iedereen met een bepaald belang kan sleutelen aan een conceptwetsvoorstel of het zelfs kan saboteren.”

Als minister kreeg Grapperhaus eens een schoolplaat van een van zijn ambtenaren waarop te zien was dat in 1954 zeventien stappen nodig waren om tot een nieuwe wet te komen. In de loop der tijd, signaleert hij, is het wetgevingsproces uit z’n voegen gebarsten. Inmiddels, vertelde hij tijdens zijn oratie, zitten er 108 stappen tussen het ontwerpen van een nieuwe wet en de invoering daarvan. Voor Grapperhaus is dit „maar één voorbeeld van het dichtslibben van de rechtsstaat”.

Bent u daar zelf tegenaan gelopen?

„Zelf merkte ik dat al in de consultatiefase van een wetgevingstraject. Dan kwam er ineens weer een nieuw, ondoordacht element het wetsvoorstel binnengeslopen, waarvoor dan kennelijk met succes bij Tweede Kamerleden was gelobbyd. Ik dacht geregeld: waarom moet dít er nou weer in?”

Als u terugkijkt op uw ministerschap: zijn er dingen die u zelf niet goed hebt gedaan?

„Het is mij niet gelukt om de problematiek rondom personen met verward gedrag beter voor elkaar te krijgen, wat ik me echt persoonlijk heb aangetrokken. Ik denk dat we daar als maatschappij nog steeds een enorm issue aan zullen hebben.”

Sander Dekker, destijds VVD-minister voor Rechtsbescherming, kreeg veel kritiek op het feit dat hij erg zuinig was op de sociale advocatuur en daarmee de drempel tot rechtspraak verhoogde. Had u als collega-minister die pleit voor een sterke rechtsstaat dat niet kunnen bijsturen?

„We hebben er intern veel discussie over gehad, maar je weet in Den Haag: als je je te veel bemoeit met de portefeuille van een collega-bewindspersoon, gaat je kop eraf. Daarbij was ik het ook niet helemaal eens met de kritiek van de sociale advocatuur. Er is in de vorige kabinetsperiode wel degelijk geld bijgekomen.”

Dat geld was incidenteel, niet structureel…

„Maar wel veel. Het is ons alleen niet gelukt om het systeem van gefinancierde rechtsbijstand te hervormen. Ik vind namelijk dat die niet alleen door de overheid moet worden betaald, maar dat de commerciële advocatuur er ook flink aan moet bijdragen. Daar heb ik destijds als partner bij Allen & Overy ook vaak voor gepleit, maar op de Zuidas als geheel wil men daar helaas nog niet aan.”

Had u na Rutte III eigenlijk door willen gaan als minister? Rutte IV bestond uit precies dezelfde vier partijen.

„Je hebt natuurlijk altijd het gevoel dat je niet klaar bent met je werk. Dus aan het eind van de formatie in 2021 heb ik tegen Wopke Hoekstra en Marnix van Rij gezegd (destijds fractieleider en partijvoorzitter van het CDA, red.): alleen als Justitie opnieuw naar het CDA gaat, wil ik in elk geval dat jullie daar met me over praten. Maar het was al vrij snel duidelijk dat het naar een andere partij zou gaan.

„Inmiddels denk ik dat het geen straf is geweest om na ruim vier tropenjaren te kunnen stoppen. Het is een loodzware baan waar ik heel erg in opging en me veel dingen te persoonlijk aantrok. Mijn vrouw en kinderen hadden het me ook ten zeerste ontraden.”

Bent u nog betrokken bij het CDA?

„Enigszins, beschaafd en bescheiden – ik wil de huidige partijleiding niet in de weg lopen. Ik spreek af en toe wel met de mensen die het nu doen, ja. Na het vertrek van Sybrand Buma (partijleider van 2010 tot 2019) was het tijd voor een nieuwe generatie. Dat is gebeurd.”

Er is sinds 2021 heel veel gebeurd in het CDA – en heel veel misgegaan. Gelooft u dat de nieuwe partijleider in staat is om de partij er weer bovenop te krijgen?

„Henri Bontenbal is een verademing. Hij past in de traditie van Lubbers, Balkenende en Buma: gericht op inhoud, open voor andere geluiden. En ook een beetje een apart persoon binnen die verder wat saaie partij. Hij durft in elk geval weer aan te geven waar het CDA voor staat: midden in de maatschappij op basis van rentmeesterschap en verdraagzaamheid.”