De hele zestiende eeuw in een roman gepropt

Tijdens het lezen van Phillipp Bloms roman Dieven van het licht moest ik denken aan de beroemde uitspraak van Somerset Maugham: ‘There are three rules for writing a novel. Unfortunately, no one knows what they are.’ Dat is inderdaad spijtig, want Blom had wel een paar regels kunnen gebruiken. Zijn boek is een rommeltje. In onnavolgbaar krom proza worden we van de ene onwaarschijnlijke scène naar de andere gesleept tot we eindigen bij een absurde, ongeloofwaardige ontknoping – waarover later meer.

Philipp Blom (1970), een Duitser met een Nederlandse moeder, is een gerenommeerd historicus. Hij promoveerde aan Oxford en schreef een grote hoeveelheid boeken, goed ontvangen geschiedkundige werken maar ook een wijngids en een boek waarin hij de herkomst van zijn viool onderzoekt. In Nederland is hij een graag geziene gast op radio en TV. Een paar jaar geleden ontving hij zelfs een eredoctoraat van de Rijksuniversiteit Groningen. Na al deze formidabele prestaties moet Blom gedacht hebben: een roman schrijven, hoe moeilijk kan het zijn?

In Dieven van het licht volgen we de avonturen van de Nederlandse broers Sander en Hugo, die opgroeien in een boerendorp ergens buiten Utrecht tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Als kind verraadt Sander per ongeluk de schuilplaats van zijn vader, een Protestantse rebel, aan een groep Spaanse soldaten op strafexpeditie en voor je het weet bungelt pa aan de takken van een hoge boom. Voor bewezen diensten ontvangt Sander een Spaanse ‘zilvermunt’, een Judaspenning die hij bijna dertig jaar om zijn hals zal dragen. De Spanjaarden steken het dorp in brand, waarop Sander en Hugo op de vlucht slaan. Jarenlang zwerven de broers door Europa. Sander leert schilderen in een Vlaams atelier, Hugo – die van schok nooit meer zijn stem hervindt – leert verf mengen. In Rome worden ze ontdekt door een Italiaanse meester-schilder, Virgilio Nobili, die hen uitnodigt om toe te treden tot zijn werkplaats en daar begint de actie.


Lees ook
Philipp Blom: ‘We moeten oppassen niet al te romantisch te denken’

Historicus Philipp Blom: „Soms moet ik voor de afleiding echt even lekker in middeleeuwse cultuurhistorische bronnen grasduinen.”

Het had een mooi verhaal kunnen opleveren over – bijvoorbeeld – trauma en de onmogelijkheid het verleden achter je te laten, over het belang je demonen onder ogen te komen. Zoiets. In plaats daarvan is Dieven van het licht een roman zo stampvol actie dat het onmogelijk is om de gebeurtenissen netjes samen te vatten. Het gaat over – over alles! Over de geloofsoorlogen tussen de Rooms-Katholieke kerk en het Protestantisme, over de ontwikkelingen van de wetenschap in de zestiende eeuw, over schilderkunst, over de Inquisitie, over het verbranden van heksen en ketters, over mensenhandel en kinderprostitutie, over orgieën met schone schandknapen, over ontvoeringen, vluchtpogingen (per vissersboot, te paard, door ondergrondse gangen), over gedoemde affaires, dode baby’s, levende baby’s en over corrupte priesters die meer interesse tonen in opium dan in hosties (geef ze eens ongelijk).

Er is nauwelijks sprake van een echt plot, de avonturen volgen elkaar op volstrekt willekeurige wijze op. Wanneer Sander, door middel van een knotsgekke list, een prestigieuze opdracht van zijn leermeester Virgilio afpakt, duikt deze laatste pas maanden later op om zijn onbetrouwbare leerling te confronteren. Waar was Virgilio al die tijd? Wat deed hij? Sander bezwangert Virgilio’s dochter Diana, die vervolgens in een klooster wordt opgesloten, waarop we de meest potsierlijke bevalscène voorgeschoteld krijgen die ik ooit ben tegengekomen: de baby ligt verkeerd – ‘het hoofd zit blijkbaar niet waar het hoort te zitten’, blijkt na drie uur persen – draaien lukt niet en dus besluit de vroedvrouw om het kind er in stukken gesneden uit te halen. De reactie van Diana op deze brute folterpartij? Ze kreunt en kermt een beetje en ‘terwijl het leven uit haar wegsijpelt, is ze volkomen gelaten.’ Exit Diana, op naar de volgende.

Speelbal van het lot

Het probleem met het boek zit niet alleen in het overkokende verhaal en het gebrek aan ontwikkeling van Sander – die nooit meer wordt dan een speelbal van het lot, geen wil heeft, de hele roman dezelfde droeve sukkelaar blijft – maar ook in de taal, die slordig is, overdreven, bol staat van de clichés en de onzorgvuldige beelden. Mensen staren elkaar voortdurend ‘met open mond’ aan, hun gezichten zijn ‘van woede vertrokken’, ze ‘verroeren geen vin’ of ze zijn ‘verstijfd van angst’, ze knijpen hun ogen ‘tot spleetjes’ en iedereen laat van schrik dingen – mappen, kruiken, flessen – uit de handen vallen (vaak na eerst een paar tellen met open mond ergens naar hebben staan kijken). De dialogen zijn vlak en komen niet tot leven, de personages blijven poppen. Diana en haar opvolgster, Chiara, klinken exact hetzelfde. Een meisje dat Sander uit een bordeel redt zou twaalf of dertien moeten zijn maar klinkt als een kleuter. Dat kind wordt uiteindelijk door Sanders broer vermoord want die blijkt opeens achterlijk (wisten we niet) en Sanders nemesis, de Spanjaard die zijn vader liet opknopen, blijkt (spoiler alert) al die tijd al in de buurt te zijn geweest. Sander wist dat vanaf het begin maar wij niet en we hadden het ook niet kunnen weten, als in een slechte soap. Sander ramt hem zijn Judaspenning door de strot totdat hij stikt en zo komt alles toch nog goed.