De hel van Gaza: alles achterlaten of levend begraven worden

De oorlog is een tweetal maanden ver als Sami al-Ajrami en zijn gezinsleden in hun schuiloord vlakbij Deir al-Balah te horen krijgen dat enkele familieleden zijn gedood bij een Israëlische aanval in het noorden. Al-Ajrami heeft zijn tweelingdochters van 19 eerder zien huilen, om de dood van vriendinnen, uit schrik voor nachtelijke bommen, of omdat hij hen verbood hun geliefde violen mee te nemen bij hun vlucht uit Gaza-stad. Maar deze keer is het anders. Hun verdriet om twee neven met wie ze erg close waren, treft Sami meer dan anders. En dan staat er, bijna achteloos, maar vooral machteloos: „Ik weet niets meer te bedenken om ze te troosten.” Dat is dus ook wat oorlog doet.

Al-Ajrami (58) groeide op in Gaza, en werkt er al zijn hele volwassen leven als journalist, vooral als correspondent voor Europese kranten en als ‘fixer’ voor buitenlandse correspondenten in Israël en de Palestijnse gebieden, sinds 2010 ook voor verschillende correspondenten van NRC. Hij heeft diverse oorlogen meegemaakt en er verslag over uitgebracht. Gepokt en gemazeld als hij is, voelt hij al tijdens de Hamas-aanval van 7 oktober 2023 dat de Israëlische reactie „langdurig en pijnlijk” zal zijn, zoals hij noteert in het dagboek dat hij vanaf dat moment bijhoudt. Zeker een maand of twee zal die vergelding duren, is zijn inschatting op dat moment.

Het illustreert dat de Israëlische militaire reactie zelfs de ergste verwachtingen van de lokale bevolking heeft overtroffen. Dankzij moedige journalisten als Al-Ajrami en zijn collega’s, van wie tientallen het leven lieten tijdens hun werk, werd de wereld het afgelopen anderhalf jaar op de hoogte gehouden over de gruwel en horror uit Gaza, in woord en beeld. Veel van die gruwel zit ook in het boek van Al-Ajrami (dat hij schreef in samenwerking met de Italiaanse journaliste Anna Lombardi en nu uit het Italiaans vertaald is). Een schoen met nog een stuk van een verkoold been tussen het puin. Ambulances die worden beschoten. Stinkende lijken die liggen opgehoopt voor de ingang van een ziekenhuis.

Niet barbaars genoeg

Naast de gruwel is er vooral de ontmenselijking, de onmogelijkheid om in oorlogsomstandigheden een normaal leven te leiden, of zelfs maar iets dat er op lijkt. Mensen eten gras of boomschors, families delen om de twee dagen een koud blik bonen als dat er is. Dokters moeten beslissen over leven of dood bij gebrek aan medicijnen en/of stroom, kinderen gaan op plundertocht in de vernielde huizen van vroegere vrienden, want stelen is minder beschamend dan je zussen honger te laten lijden. Bij de gedropte voedselpakketten breken vechtpartijen uit. Een neef van Al-Ajrami vat de situatie samen: „Ik zal sterven van de honger omdat ik niet barbaars genoeg ben om mensen in elkaar te slaan die net zoveel honger hebben als ik.” Oude vrienden op straat herkennen elkaar niet meer omdat ze zo vermagerd zijn, met hun oude lompen om hun lijf zien ze eruit als vogelverschrikkers.

Maar al die gruwel en horror is soms moeilijk voor te stellen als je nooit zelf in zo’n situatie hebt gezeten. Daarom zijn het andere details die dit boek extra aangrijpend maken. Passages waar Al-Ajrami minder journalist is, maar een liefhebbende zoon die bekommerd is om zijn aan Alzheimer leidende vader die niet begrijpt waarom ze niet teruggaan naar hun huis in Gaza. Uiteindelijk sterft zijn vader door ondervoeding. Tijdens zijn geïmproviseerde begrafenis moeten de rouwenden schuilen voor een zoveelste bomaanval.

Andere passages tonen de radeloze vader die vreest voor de toekomst van zijn kinderen, net als duizenden andere ouders. Meer nog dan het gezoem van de bommen is het constante gekrijs van huilende kinderen het geluid van de oorlog dat blijft hangen na lezing van dit boek. Kinderen die huilen van de schrik, huilen van de honger, huilen uit frustratie omdat ze niet naar buiten kunnen.

Machteloze ouders kunnen geen troost bieden. Integendeel, ze kunnen hun kinderen geen water en eten bieden terwijl ze niet duidelijk kunnen maken waarom. Sommige ouders blinddoeken hun kinderen tijdens alweer een vlucht naar een nieuwe schuilplaats, om ze niet te confronteren met de gruwelijke realiteit.

Bijna alle kinderen in Gaza lopen rond met hun naam in viltstift geschreven op een arm of een been, zodat ze tenminste niet als een anoniem nummer worden begraven mochten ze getroffen worden door een bom, granaat of kogel. Het gevaar loert om iedere hoek, en veertig procent van de dodelijke slachtoffers is minderjarig. Ook de tieners die het misschien wel begrijpen, zijn niet langer te troosten. „Kinderen weten dat je liegt als je ze probeert gerust te stellen”, noteert Al-Ajrami gelaten.

Maar die gelatenheid is slechts schijn, want de vijftiger is ook strijdbaar. Hij wil een betere toekomst voor zijn bijna volwassen dochters. Met financiële hulp van buitenlandse vrienden regelt hij een visum voor zijn tweeling. Zijn aanvankelijke terughoudendheid om hun vlucht te regelen verdwijnt naargelang de oorlog langer duurt, en het duidelijk wordt dat er in Gaza geen toekomst is voor de jongere generatie. Hij vindt het hartverscheurend om zijn dochters apathisch te zien worden, zijn dromen over een betere toekomst in Europa geloven ze al lang niet meer.

Vertrekkers

Ook bij oudere generaties groeit het besef dat er geen toekomst meer is voor hen in Gaza. Al snel vreest Al-Ajrami dat Israël niet gewoon Hamas wil verslaan en de gegijzelden wil bevrijden, maar dat het uiteindelijke doel is om Gaza volledig te vernietigen. Dan blijft alleen nog de verscheurende keuze tussen twee opties: alles achterlaten voor een onzekere toekomst elders, of blijven en levend begraven worden. Vertrekkers worden niet gezien als verraders, aan de grensovergang in Rafah worden ze gevierd als helden. Want Gaza zoals ze het kennen bestaat alleen nog in verhalen, en die moeten vanaf nu vanuit het buitenland worden verteld. Bovendien: iedere vertrekker is een mond minder om te voeden.

Uiteraard vervloeken Al-Ajrami en zijn lotgenoten het Israëlische leger, dat ervoor kiest om een hele bevolking, inclusief weerloze kinderen, onevenredig hard te straffen voor de daden van Hamas. Maar ook de corruptie en valsheid van militieleden wordt aangeklaagd. Al-Ajrami ziet Israël, Hamas en andere aan Hamas gelieerde milities als twee zijden van hetzelfde kwaad. „Soms krijg ik het idee dat Israël en Hamas elkaar steunen, met ons burgers ertussenin geklemd.” Bijvoorbeeld als Israël de bedeling van de voedselhulp uitbesteedt aan een militie die in heel Gaza bekendstaat als een maffiaclan. Nog meer schaarste en woekerprijzen zijn het gevolg.

Zo verbindt Al-Ajrami voortdurend het grote, politieke verhaal met het persoonlijke, het lot van hem en van vele tienduizenden anderen. Zonder te vergeten dat hij zelfs in deze erbarmelijke omstandigheden licht geprivilegieerd is: als journalist heeft hij toegang tot nieuwsbronnen die zijn buren niet hebben, en kan hij als een van de weinigen blijven werken. Dat levert geld op, niet alleen voor hemzelf, maar ook voor tientallen leden van de Ajrami-clan die ondertussen van hem afhankelijk zijn. En geld is nodig om te overleven, want in tijden van oorlog woekeren de prijzen en worden basisbehoeften zoals water, groenten en de benzine voor auto’s en stroomgeneratoren geprijsd als luxeproducten. Maar op den duur is de situatie zo erg dat zelfs solidariteit een luxe wordt die niemand in Gaza zich nog kan veroorloven.

Uiteindelijk, als blijkt dat journalisten steeds vaker een doelwit worden, zet ook hij stappen om te vluchten naar Caïro, om van daaruit contact te houden en verslag uit te brengen over het drama dat zijn land treft. Terwijl hij wacht op nieuws over zijn geplande uitweg naar Egypte, slaan de bommen nog eens in: vlak bij hem vallen elf doden, de helft kinderen. „Een paar uur nadat ik die verminkte lijkjes heb zien liggen, lees ik mijn naam op de exitlijst. Ik kan niet zeggen wat er groter is, mijn verdriet of mijn blijdschap.” Daarna neemt hij telefonisch afscheid van zijn moeder. „Ze begrijpt het, jammert wat en prevelt een gebed. We hebben dagen geleden al afscheid genomen. Maar we hadden natuurlijk al zo vaak afscheid genomen, misschien was ze er toch niet echt op voorbereid.”

Alles is kapot

Zijn hele leven heeft Sami Al-Ajrami in een bezet land gewoond, nooit een stabiel vaderland gehad. Zijn droom om ooit de bevrijding van zijn volk te kunnen vieren, is onmogelijk geworden. Eenmaal in Caïro legt hij eerst nog de sleutels van zijn huis in de wijk Jabalia in Gaza-stad op tafel, als herinnering aan wat ooit was. Maar enkele dagen na zijn vertrek uit Gaza verneemt hij dat zijn appartement volledig is vernield. Alles is kapot, alleen de brokstukken staan overeind. De sleutels zullen nooit meer een deur openen. Uiteindelijk verdwijnen ze in een doos in een kast, als symbool voor een leven dat voorgoed voorbij is.

Al-Ajrami schrijft alle ellende haast zakelijk op, zonder overspannen metaforen, zonder woedende uithalen, zonder geklaag over de mensonwaardige omstandigheden waarin hij en alle Palestijnen moeten leven, zonder expliciete aanklacht tegen het onrecht dat hen wordt aangedaan. Die soberheid past uitstekend bij het boek, tijdens een spervuur of bombardement is er geen tijd voor tierlantijntjes, moet alles zo snel en zo correct mogelijk worden verteld.

Dat maakt het boek krachtig, want je voelt de woede en de verslagenheid wel voortdurend onderhuids. Het is tegelijk het kleine manco van dit verhaal, het was nog sterker geweest met een extra psychologische laag, de vraag naar het waarom van al die barbaarsheid, en vooral hoe Al-Ajrami dat uiteindelijk verwerkt. Maar wellicht is schrijvend verslag uitbrengen zijn mechanisme om met de gruwel om te gaan, en zo slaagt hij er wel in om een onwezenlijk groot verhaal op een menselijke manier te brengen. Dat maakt van dit dagboek erg knappe oorlogsjournalistiek.


Lees ook

Waarom greep het Westen niet in bij de verwoesting van Gaza? ‘Het past in een lange geschiedenis van genocidaal racisme en geweld’

Palestijnen tussen het puin van gebouwen die bij het Israëlische offensief zijn verwoest in het Jabalia-vluchtelingenkamp, in het noorden van de Gazastrook, op 17 februari.  Foto Mahmoud Issa/Reuters