N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Interview
Els Kloek, historica en schrijfster, heeft geprobeerd zich los te maken van haar specialisme vrouwengeschiedenis. „Maar dat lukte gewoon niet, dat kleeft dan aan je.”
Je zou het niet verwachten van iemand die bekend is geworden als expert Nederlandse vrouwengeschiedenis, maar historica Els Kloek (70) heeft een haat-liefdeverhouding met feminisme. Enerzijds denkt ze altijd over mannen en vrouwen: „Hoezo zij wel en wij niet. Ik heb last van wat ik altijd noem: aangeboren feminisme.” Anderzijds heeft ze niets met feministische theorievorming. Haar oplossing voor dat dilemma werd haar levenswerk: vrouwenlevens zichtbaar maken. En dat levenswerk heeft ze eind vorig jaar afgesloten. Haar Digitaal Vrouwenlexicon van Nederland, een collectie van 2.150 biografieën van allerlei vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis, blijft online, maar wordt niet meer aangevuld.
Kloek bedacht het lexicon rond de eeuwwisseling, als „tegenoffensief tegen het grote vergeten dat naar mijn overtuiging vooral vrouwen treft”. Ze schreef zelf 79 lemma’s, stuurde honderden auteurs aan, redigeerde stukken en nam het initiatief voor de twee dikke boeken die uit het project voortkwamen: 1001 vrouwen uit de Nederlandse geschiedenis (2013) en 1001 vrouwen in de 20ste eeuw (2018), door haarzelf consequent „het zwarte boek” en „het witte boek” genoemd. Ze heeft er heel 2022 over gedaan om emotioneel afscheid te nemen: „Ik was ermee vergroeid. Het was een soort verslaving.”
En het is niet ‘af’, natuurlijk. Het kon nooit af komen. „Ik had nog zoveel kandidaten die er ook in moesten”, zegt Kloek. Een groslijst van 972 ‘reservevrouwen’ staat online. Maar Kloek had al vanaf 2018 geen team meer, het geld raakte op en ze kon geen mensen of instellingen vinden die het werk van haar wilden overnemen, terwijl zij met pensioen wilde gaan. „Toen heb ik het radicale besluit genomen om te stoppen en het project te ‘bevriezen’.” Ze is blij dat het Huygens Instituut (wetenschappelijk instituut voor Nederlandse geschiedenis en cultuur) de site in de lucht houdt.
Niet dat Kloek nu met pensioen is, vertelt ze bij een kommetje soep („ik ben niet zo’n grote eter, ik heb meestal twee boterhammen met kaas bij me”). Met pensioen gaan heeft ze geprobeerd toen ze 65 werd. „En toen bleek ik niet zo geschikt voor het leven van een pensionada.” Ze heeft net weer een boek af, samen met Marloes Huiskamp, ook weer over vrouwen.
Een dame met veerkracht is een gedenkboek ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Nederlandse Vrouwenclub in Amsterdam, een zogeheten lyceumclub: een politiek neutrale damessociëteit naar Brits voorbeeld, voor vrouwen die zich artistiek en intellectueel willen ontwikkelen, met onder meer debatten en museumbezoek. Er bestaan nog lyceumclubs in Nijmegen en Groningen en er zijn er ook geweest in Dordrecht, Deventer en Den Haag. De Amsterdamse lyceumclub noemde zich wel meteen onbeschaamd ‘de Nederlandsche’. „Arrogant, hè”, zegt Kloek lachend. „O, jongen, jongen. En Den Haag nog tegensputteren, want die waren er eerder.”
Kloek vertelt vrolijk en enthousiast over haar werk. Tegelijkertijd praat ze zachtjes, vaak langzaam, nadenkend; ze formuleert zorgvuldig en verbetert zichzelf regelmatig. „Ik ben meer een schrijver dan een prater”, zegt ze. „Hoewel ik als ik schrijf ook altijd lang moet nadenken.”
Smurfin-effect
Ze heeft getwijfeld of ze de opdracht voor het lyceumclub-boek moest aannemen. „Ik hou niet zo van organisatiegeschiedenis. Maar ik vond wel de essentie van die club heel leuk: dames die begin twintigste eeuw zoiets wilden als een herensociëteit, maar dan voor vrouwen. In 1924 kochten ze aan de Keizersgracht twee chique panden waar ze tot 1969 een vrouwenhotel en restaurant hebben gerund. Dat vond ik zo’n sterk verhaal. Een van de best bewaarde geheimen van Amsterdam.”
Het boek vertelt gedetailleerd wat de club in honderd jaar meemaakte. Financiële problemen. Dames die klagen over de kwaliteit van de maaltijden („kan er ook compôte zijn, en dan bijv. wat duurder en met room”, vraagt een lid in notulen uit 1927), waarna het chiquere eten tot nog meer verlies leidt. En natuurlijk de Tweede Wereldoorlog. Het is vreselijk om te lezen over joodse leden die in de oorlog verdwijnen en over Duitsgezinde leden die na de oorlog meteen worden geweerd, terwijl hun eerder geen strobreed in de weg gelegd was. „Maar wij kunnen ons helemaal niet voorstellen hoe erg zo’n bezetting was”, zegt Kloek daarover. „Hoe bang iedereen gemaakt was, hoe iedereen tegen elkaar werd opgezet. Verschrikkelijk gewoon. Het was echt staatsterreur.”
Kloek is alweer aan een volgend boek bezig: over feminisme, in de Elementaire Deeltjes-serie. „Daar heb ik écht heel lang over getwijfeld.” Vanwege die haat-liefdeverhouding met feminisme. „Uiteindelijk heb ik toch ja gezegd, op voorwaarde dat ik het historisch mocht maken; het wordt een lange geschiedenis van het feministische denken.” Ze begint in de Middeleeuwen, bij Christine de Pizan (ca. 1364-1430), een Franstalige Italiaanse schrijfster van onder meer het Boek van de stad der vrouwen (Livre de la Cité des Dames, 1405). „Zij was boos dat vrouwen in boeken altijd alleen werden voorgesteld als verleidsters.”
Het is wat Kloek graag het smurfin-effect noemt: mannelijke smurfen hebben de meest uiteenlopende eigenschappen en vaardigheden, maar toen er één vrouwelijke smurf bij kwam, had die als definiërende eigenschap ‘vrouw zijn’. Dat overkomt ook steevast mensenvrouwen die een mannenwereld betreden.
„Dat feminismeboek is wel een worsteling hoor”, verzucht Kloek. „Ik probeer de lezer mee te nemen in mijn vraag: wat ís feminisme eigenlijk?” Daar is ze nog niet uit. „Het aan de orde stellen van de ongelijkheid tussen de seksen, en kritiek daarop: die twee elementen moeten erin zitten, denk ik nu. O, én pogingen tot verandering, dus eigenlijk drie elementen.” Bij Christine de Pizan ontbreekt dat derde element. „Dat is dus nog geen echt feminisme. Dat komt pas aan het eind van de zeventiende eeuw, met het natuurrechtdenken, als mensen gaan formuleren dat de geest an sich geen sekse heeft. Dat biedt een opening om feministisch gedachtegoed te gaan ontwikkelen.”
Geen grondlegger
Kloek ontdekte ook een patroon: „Dat keer op keer de kern van feminisme wordt vergeten, door feministen. De kern is vrouwenrechten, gelijke rechten. Maar de laatste Women’s March, die nu Feminist March heet, ging bijvoorbeeld óók over het milieu. En aan het eind van de eerste feministische golf zagen we dat feministen de vrouwenzaak loslieten omdat pacifisme belangrijker was. Dat komt vaak voor hoor, dat loslaten. En weet je…” Ze aarzelt. „Ik kan het niet zo goed onder woorden brengen, maar als ik Christine de Pizan lees, dan voel ik: zij heeft ook last van aangeboren feminisme. Snap je? Dat vind ik heel bijzonder: ik voel meer verwantschap met iemand uit de 15de eeuw dan met, wat zal ik nou eens als voorbeeld noemen… mensen die actie voeren voor genderneutrale wc’s. Daar heb ik niks mee.”
Veel auteurs schrijven dan ook dat er niet één feminisme is, zegt ze. „Die hebben het over ‘feminismes’. Dat vind ik een zwaktebod. Maar weet je, het is zo groot… ‘Vrouwen’ is de helft van de mensheid.” Er zijn bijvoorbeeld feministen die vinden dat mannen en vrouwen gelijk zijn; anderen houden vol dat vrouwen betere mensen zijn. „Die tweedeling heeft altijd in het feminisme gezeten. En daar staat spanning op. Het feminisme is geen consistente ideologie. Het heeft ook geen grondlegger.”
Het brengt haar weer op haar Vrouwenlexicon. „Daar zei ik altijd van: het is een feministische daad, vrouwenlevens uitlichten, maar de inhoud is niet per se feministisch. Dat is volgens mij de kracht van het project. Zodra het over vrouwen gaat, moet er vaak een argument bij dat iemand een rolmodel is of dat ze grenzen heeft verlegd. Dat heb ik er altijd uit geredigeerd. Alleen in de laatste alinea mocht iets staan over iemands betekenis of reputatie. Verder moesten mijn auteurs zich onthouden van oordelen. En dat was zo bevrijdend. Gewoon die levens beschrijven, hoe het gegaan is. Show, don’t tell.”
De beschreven vrouwen zijn ook niet altijd heldinnen, kunstenaressen of anderszins ‘goed’. Zelf schreef Kloek bijvoorbeeld het lemma over Elsje Christiaens (ca. 1646-1664), een Deens dienstmeisje dat de doodstraf kreeg nadat ze haar Amsterdamse hospita met een bijl vermoord had; ze werd aan de wurgpaal getekend door Rembrandt. Kloek schreef trouwens ook het lemma over Isa van Eeghen (1913-1996), de archivaris die Elsje Christiaens op Rembrandts tekeningen identificeerde op basis van gerechtelijk-archiefonderzoek, en van wie Kloek leerde hoe fijn het is om archiefonderzoek te doen.
De soep en de garnalenkroketjes (drie stuks) zijn op; we bestellen nog thee en koffie. „Weet je, dat vrouwenlexicon is eigenlijk voortgekomen uit een mislukking”, zegt Kloek dan ineens. „Na mijn promotie, in 1990, op onderzoek naar vrouwen in de vroegmoderne tijd, had ik zo genoeg van die vrouwengeschiedenis. Ik wou er vanaf. En dat lukte gewoon niet, dat kleeft dan aan je.” Toen wilde ze een handboek Nederlandse geschiedenis schrijven met vrouwen in de hoofdrol, maar daar liep ze in vast. De vrouwen die ze er al voor verzameld had, belandden in het lexicon.
Lachend: „Het klinkt nu misschien heel dramatisch. Ik ben echt blij met het vrouwenlexicon. Ik heb er enorm van genoten. Ik heb goed mijn talenten aangeboord, ik kan goed redigeren en organiseren, ik kan mensen verleiden om mee te doen. Ik heb met 535 mensen gewerkt.” Ze heeft een ict-jongen die dat soort dingen voor haar bijhoudt.
Wijdbeens zitten
Maar eenmaal in de vrouwengeschiedenis, altijd in de vrouwengeschiedenis. Zo werkt dat kennelijk. Is ze weleens bang dat ze de smurfin van het historisch onderzoek is? Hevig knikkend: „Ik heb me vaak een soort smurfin gevoeld, ja. Maar ik heb dat gewoon geaccepteerd. Misschien had ik meer in verzet moeten komen. Maar ik vond het in het begin al bijzonder dat ik een baan had aan de universiteit. Ja, stom hè. En die mannen vonden het wel gezellig, een vrouw erbij. Ik weet nog dat mijn toenmalige leidinggevende graag wilde dat iedereen regelmatig een praatje hield over het eigen onderzoek. Nou, na veel bidden en smeken mocht ik ook een keer. Hij vergat me gewoon.”
Niet dat ze zichzelf die terughoudendheid nu verwijt. „Vrouwen kunnen het elkaar ontzettend kwalijk nemen dat ze bescheiden zijn. Maar ik vind eigenlijk dat we niet zomaar al het mannelijke gedrag moeten kopiëren.” Ze heeft een mooi voorbeeld: twee kunstenaressen, Laila Laurel en Anne Aagaard, hebben onafhankelijk van elkaar een stoel gemaakt die vrouwen dwingt wijdbeens te zitten, net als veel mannen doen (manspreading). „Om vrouwen te leren hoe ze ruimte moeten innemen. Heel leuk bedacht, erg grappig en terecht. Maar ik denk ook: mannen moeten godverdorie eens leren hun benen bij elkaar te houden en mínder ruimte in te nemen. Snap je? En dat geluid hoor ik momenteel te weinig.”