Wat zet je wel en wat zet je niet in een ‘canon van de Nederlandse natuur’? Sinds het verschijnen van de Canon van Nederland (2006) zijn vijftig ‘vensters’ de standaard, dus je moet kiezen.
In elk geval de haring, besloot samensteller Dick de Vos (65). Typisch Nederlands, met Vlaggetjesdag, Hollandse Nieuwe. En ook omdat achter de haring een boeiend historisch verhaal zit. Zonder haring geen Gouden Eeuw, bijvoorbeeld. De haringvisserij leverde kapitalen op.
Deze zaterdag verschijnt de Canon van de Nederlandse natuur, met vijftig karakteristieke soorten. Compleet met een tijdlijn die loopt van drie miljard jaar geleden tot nu, met de tijdloze geur van regen tot actuele onderwerpen als bodemdaling, stikstoftoename en klimaatverandering. Allemaal onderwerpen die met een specifieke Nederlandse soort zijn verbonden.
In zo’n canon zoekt eenieder meteen zijn of haar geliefde bloem, boom, vlinder of dier. De haring staat er dus wel in, en zelfs het zeepaardje, niet de snoek. Wel de grutto, niet de kievit. Lepelaar wel, ooievaar niet. Aardhommel ook, boomkikker, vliegenzwam, bever: ja. Veenpluis of elfenbankje: nee. Madeliefje en brandnetel weer wel. Wolf en vos ook. Tulp, ijs, sneeuw en vorst ontbreken.
We zitten aan tafel in het huis van De Vos aan de rand van Leiden. Binnen een schat aan natuurboeken, buiten een rijk begroeide, vogelvriendelijke tuin waar vlakbij dit voorjaar een bosuil broedde. De Vos vertelt dat hij ruime ervaring heeft als IVN-natuurgids en begeleider van excursies voor vogelreisbureau BirdingBreaks. Hij is literatuurwetenschapper en neerlandicus. Zijn carrière maakte hij in het bedrijfsleven. Met een vader als slager komt hij van ver: „Ik groeide op met het idee dat vlees goed en gezond is, maar ik kwam erachter dat dat helemaal niet normaal is.” Voor de Partij voor de Dieren was hij gemeenteraadslid, als dierenrechtenactivist betoogde hij bij de Japanse ambassade tegen walvisvangst. Over de natuur schreef hij onder meer voor de Dierenbescherming en het blad van het Apostolisch Genootschap. Hij publiceerde natuurboeken en natuurgidsen, waaronder Wat zingt daar? (shortlist Jan Wolkers Prijs), Veldgids vogelzang en Ode aan de nachtegaal.
Dodemansduim
Hij maakte de canon op eigen initiatief, de Canon van Nederland van mediëvist Frits van Oostrom vormde een inspiratiebron, zegt hij. Voor zijn werk ontving De Vos geen subsidie, wel inhoudelijke steun van soortenspecialisten. Er is sinds de geschiedeniscanon, stelt hij, een hausse aan canons ontstaan, variërend van filosofie en bètawetenschappen tot de canon van het Nederlandse landschap. „Kennelijk is er behoefte aan wat typisch Nederlands is, wat onze identiteit uitmaakt.”
De natuurcanon is meer dan een verzameling losse feiten, waar het om draait zijn de ‘vensters’. „Door dat idee van Van Oostrom heb ik me laten leiden. Het boek vertelt de verhalen achter de betreffende soort, soms biologisch of ecologisch, cultuurhistorisch, literair of politiek. Het is een canon die óók de Nederlandse natuurontwikkeling schetst.”
De Vos hoopt dat het boek terechtkomt bij mensen die meer willen weten over de flora en fauna om hen heen: „Wat je kent ga je koesteren, ga je beschermen. Ik wil de lezer mooie natuurervaringen geven, alsof ze op excursie gaan.”
De canon is niet per se een politiek statement, hoewel de vensters wel degelijk bedreigingen beschrijven die vragen om politieke keuzes. Bijvoorbeeld als het gaat om het verdwijnen van leefgebieden of de opwarming van de aarde. Er is een jaar aan de definitieve selectie gewerkt, in samenwerking met de uitgeverij en het redactieteam. „We kozen er voor om soorten te beschrijven zonder ze op te hangen aan beroemde natuuronderzoekers. Want dan krijg je een lijst van dode witte mannen, een enkele vrouwelijke natuuronderzoeker uitgezonderd.”
Het redactieteam zag erop toe voldoende spreiding te krijgen: „Dus niet alleen bedreigde soorten, zoals de grutto, maar ook ongewervelde dieren en bomen, bloemen en planten. Ook wilden we elke provincie en elk landschapstype aan bod laten komen.” Door de mix van bekend en onbekend „maakt de lezer gaandeweg niet alleen kennis met het konijn, maar bijvoorbeeld ook met de dodemansduim, een zacht koraal uit de Noordzee”.
Lichtvervuiling
De Vos vouwt een spreadsheet open, het is de groslijst waaruit hij de keuze maakte. In de horizontale balk aan de bovenzijde staan de leefgebieden, zoals veenweide, duin, bos, heide, stad, moeras, zee, heuvel, plas en rivier. Verticaal de soortgroepen: vogel, zoogdier, insect, reptiel, amfibie, weekdier, vis, boom, paddenstoel, plant.
Tevens staan vermeld personen en gebeurtenissen, zoals uitvinder van de microscoop Antoni van Leeuwenhoek die diertjes in een waterdruppel ontdekte, en dichter Guido Gezelle vanwege het befaamde vers Het schrijverke. Natuurbeschermer Jac. P. Thijsse die zich inzette voor de lepelaar, en deskundige Theunis Piersma die via een trekvogel als de kanoet aantoont hoe belangrijk het Waddengebied is als rust- en foerageplek. Het was een kwestie van kruisjes plaatsen waar de meeste aspecten samenvallen, en waardoor dus de kans groter werd om binnen de definitieve selectie te vallen.
De Vos wilde ook aandacht geven aan geuren, geluiden, visuele en andere zintuiglijke ervaringen. Lichtvervuiling komt ter sprake bij de meervleermuis, die duisternis nodig heeft om insecten te bejagen. Het verdwijnen van stilte en de toenemende geluidsoverlast vinden we terug bij de sabelsprinkhaan: bij te veel lawaai is die nauwelijks nog te horen.
Of neem het venster van de populier, een boomsoort waaraan misschien wel het veelzijdigste venster is gewijd. Lucifers, klompen, pallets en papier werden vervaardigd van populierenhout. De boom inspireerde dichter H. Marsman tot het schrijven van zijn beroemde vers Denkend aan Holland over „rijen ondenkbaar/ ijle populieren/ als hooge pluimen / aan den einder”. Ook schilder Piet Mondriaan werd getroffen door de schoonheid van de populier, zie Rij van elf populieren in rood, geel, blauw en groen (1908). Een schitterend schilderij met de sierlijke populieren in het gouden licht van de laagstaande zon.
Elk van de soorten kent specialisten die alles weten over bijvoorbeeld de haring, paardenbloem, grote vuurvlinder, brandnetel, schietwilg of zilvermeeuw. De Vos raadpleegde hen, ging op pad, en liet zijn tekst toetsen. In het venster over de grote vuurvlinder noteert hij dat vrijwilligers en boswachters in de moerasgebieden van de Weerribben in Overijssel en de Rottige Meente in Friesland „de eitjes, de rupsen en de vlinders met hun leven” bewaken.
Dat klinkt heftig. De Vos: „De grote vuurvlinder is prachtig feloranje van kleur, zoals de naam aangeeft. Door het verdwijnen van zijn specifieke leefgebied en door verzamelwoede van collectioneurs gold hij sinds 1864 wereldwijd als uitgestorven. Totdat hij in 1915 hij door een schoolmeester uit het Friese Scherpenzeel werd herontdekt. In de kop van Overijssel en de zuidwesthoek van Friesland zijn nu nog een paar honderd exemplaren te vinden. De vlinder gedraagt zich echter als een diva: hij kan alleen gedijen waar waterzuring groeit, de waardplant waarop het vrouwtje de eitjes legt. Boswachters en vrijwilligers zorgen voor goed beheer en tellen de eitjes en cocons. Helaas roven onverlaten de planten met daarop de cocons. Ik geef toe: ‘strijden met hun leven’ is wat zwaar aangezet, maar ik wilde benadrukken dat beschermen hard werken is.”
Sneeuw en ijs
Een van de cruciale momenten in de tijdlijn is het jaar 2015, waarin de wolf terugkeerde naar Nederland, in Drenthe. De wolf liep hier sinds mensenheugenis rond. Hij werd zo goed als uitgemoord maar vormt nu „de laatste aanwinst van de Nederlandse fauna”, schrijf De Vos.
In dit venster komt alles samen wat deze canon rijk en bijzonder maakt: menselijke bemoeienis, het sprookje Roodkapje en de boze wolf, het huidige verhitte debat over de wolf, of hij wel of niet beschermd moet worden. Nederlandse natuurorganisaties heetten de wolf welkom, veehouders en boerengezinde politici waren sceptisch of faliekant tegen. „Nadat de eerste schapen waren gedood, gingen zij in de aanval”, stelt De Vos. „Zijn plaats in de canon impliceert dat hij in ons land thuishoort, ook al ondervindt het wilde dier veel tegenstand.”
Zal de canon daarom, net als die van de geschiedenis, in de loop van de tijd bijgesteld worden? Dat lijkt De Vos onvermijdelijk: de natuur verandert razendsnel. De grutto is een iconische soort, maar hoe lang nog? De strijd rond de wolf zal hem misschien uit de canon doen verdwijnen.
En ja, waarom ontbreken typische Nederlandse natuurzaken als sneeuw, vorst en ijs? Heeft dat met de opwarming van de aarde maken, waardoor we geen strenge winters meer beleven? „Het ligt iets anders”, antwoordt De Vos. „Ik schreef het boek hoofdzakelijk in de twee afgelopen zomers en heb er eenvoudigweg niet aan gedacht. Maar uiteindelijk krijgt de sneeuw toch wel een plaats, bij het sneeuwklokje.”