De Franse filosoof Gaston Bachelard schreef prachtige ‘essay-gedichten’, ondermeer over de vlam van een kaars

‘Als we ons het beeld van de peinzende filosoof voor de geest roepen, zien we op tafel zowel een kaars als een zandloper staan, twee voorwerpen die de menselijke tijd te kennen geven. De vlam is een zandloper die omhoog stroomt. De vlam roept hem op zijn ogen op te slaan van zijn lijvige boek. Wie voor zijn vlam zit te waken, leest niet meer. Hij denkt aan het leven. Hij denkt aan de dood.”

Dat schrijft, enigszins ingekort, de Franse filosoof Gaston Bachelard in 1961, een jaar voor zijn overlijden, in de korte beschouwing De vlam van een kaars, die zijn laatste boek zou worden. Vanaf de jaren dertig had hij zich van een no-nonsense Verlichtingsdenker ontwikkeld tot een poëtisch essayist die vooral in beelden dacht. De vlam van een kaars vormde de bekroning daarvan.

‘Essay-gedichten’ noemt vertaler Nicolaas Matsier Bachelards boeken. Meer dan een gedachtengang die, al dan niet met bewijzen gelardeerd, leidt van A naar Z, behelzen ze een mijmering die ronddraait rond de oerfenomenen waaruit onze wereld, zo wisten al de Grieken, is opgebouwd: aarde, lucht, water en vuur. Over al die elementen schreef hij psychoanalytische beschouwingen, over het vuur zelfs twee: een aan het begin en één (het nu vertaalde boekje) aan het eind van zijn denkweg.

Wetenschappelijke geest

Nee, op de manier waarop de Grieken de werkelijkheid indeelden kun je geen moderne wetenschap meer bouwen, zo laat Bachelard in zijn vroege hoofdwerk, De vorming van de wetenschappelijke geest uit 1938, al zien. De wetenschap moet afstand nemen van de directe zintuiglijkheid waarin ze de meest uiteenlopende zaken op grond van zichtbare kenmerken met elkaar verbond. Heeft een plant de vorm van een hart, dan is het sap ervan ook goed voor de genezing daarvan: dat soort associaties. Zelfs in de 18de eeuw geloofde men daar nog in, zo liet hij met een keur aan citaten uit lang vergeten traktaten zien. Pas in de 19de eeuw werd het wat met de moderne wetenschap.


Lees ook

Het alleroudste én allerjongste probleem van de filosofie

Eend-konijn illusie (tekenaar anoniemAlbum / Fine Art Images

Maar die oude manier van denken is hardnekkig, zo moest Bachelard in het slothoofdstuk van dat boek al erkennen. Ze behoort tot een diepere laag van ons bewustzijn en onze taal – en daaraan kunnen wij ons niet zomaar onttrekken. „Zelfs de geleerde grijpt terug naar primitieve waarden wanneer hij zich niet met zijn vak bezig houdt”, schrijft hij in zijn daaropvolgende boek, de al eerder in het Nederlands vertaalde studie Psychoanalyse van het vuur, die nog datzelfde jaar verschijnt.

Poëzie wortelt in die ‘primitieve’ waarden en in de mijmering die zij oproepen. De wetenschap staat daar met haar analytische denken tegenover en aanvankelijk wil Bachelard met zijn psychoanalyse de laatste behoeden voor de verleidingen van de eerste. Zoals Freud het onbewuste inzichtelijk wilde maken om het te kunnen beheersen, zo gaat Bachelard na wat een verschijnsel als vuur onwillekeurig bij ons oproept, om de wetenschap te waarschuwen zich daardoor niet ongemerkt te laten meeslepen.

Maar al snel ziet hij dat dát te simpel is. „De wetenschap ontwikkelt zich eerder uit een mijmering dan een ervaring,” stelt hij vast. En door die mijmeringen laat hij zich in zijn daaropvolgende boeken leiden. De paden daarvan zijn niet altijd gemakkelijk te volgen, Bachelards beelden zijn soms uitgesproken archaïsch, zijn stijl wordt steeds poëtischer. Neem de kaars, waarover hij zich in zijn zwanenzang terugboog. In 1884 geboren op het platteland, waar hij aanvankelijk als postbesteller de kost verdiende, wortelde Bachelard in een wereld die als het duister viel op kaarslicht aangewezen was.

Wij steken dat hoogstens nog aan voor een gezellig dinertje of op de schaarse momenten waarop de elektriciteit uitvalt en we ons met een kaarsje in de hand moeten zien te redden. Dan slaat de fragiliteit toe want met één tochtvlaag is de vlam uitgeblazen. En, schrijft Bachelard, „als zij trilt, komt dat doordat zij een ongerustheid voorvoelt die heel de kamer zal verwarren.” Want bij kaarslicht zijn de contouren van de dingen niet meer vast, zij bewegen met de kaarsvlam mee, én met degene die haar vasthoudt.

Met een kaars lopen wij het donker in dat ons omgeeft; met een elektrische plafondlamp lopen we daarentegen het licht binnen dat ons, met één klik van de schakelaar, vooruit snelt maar dat niet langer ons licht is. Dat leidt tot een heel andere ervaring van duister en licht. Dat laatste is niet meer flakkerend, maar straalt zo solide over alles heen dat wij ons veilig durven te voelen in een wereld die wij denken te beheersen.

In zijn subtiele mijmeringen laat Bachelard echter zien dat wij veel minder modern zijn dan we vaak wel denken. Daarin ligt de blijvende betekenis van zijn werk. Nu de wetenschap in veel opzichten de godsdienst heeft verdrongen, is het goed eraan te worden herinnerd dat ook zij het niet kan stellen zonder de poëzie. Tezamen beschrijven zij de werkelijkheid. Keren zij zich van elkaar af, dan wordt die laatste een raar gedrocht, waarin niet te leven valt.

Onder de oppervlakte van de woorden rust een archaïsche laag van halfbewuste noties die ons opnieuw onze plaats wijzen. We zijn ongewisse wezens in een wereld die ons in veel opzichten nog altijd de baas is. In De vlam van een kaars komt dat inzicht mijmerend aan het woord, ongrijpbaar als de het levensraadsel zelf. De lezer hoeft zich er alleen maar door te laten betoveren.