De firma ‘Gebroeders C. en K. Kievit’ is niet meer. Ach, wat geeft het?

Cornelis en Krijn Kievit hebben het warme middageten net op. Kost van eigen land, zoals altijd. Aardappel, wortel, boerenkool, ui. „Doar woj niks minder van.”

Ina, de vrouw van Cornelis, serveert koffie op porseleinen schoteltjes. Aan de muur hangt een donkere schemerlamp met een lichtschakelaar, in de eikenhouten kast staan ingelijste familiefoto’s.

Cornelis, 75 jaar, is breed maar klein van stuk. De vele jaren arbeid in de buitenlucht geven zijn gezicht ondanks zijn leeftijd iets jongensachtigs. Krijn, behalve zijn twee jaar jongere broer ook zijn buurman, is de prater van de twee. De grapjas ook.

Ondanks de verbazing over de journalistieke interesse in hun „doodgewone” levens opende Cornelis („Je mag ook Cees zeggen”) op een koude februarimiddag met een zwier de achterdeur van zijn woning op Goeree-Overflakkee. Bijna verontschuldigend: „Vroeger stond die altijd open.” Daarna haakte Krijn aan en gaven ze samen een rondleiding over het erf. Met ingehouden trots toonden ze hun schuur, met twee overalls keurig aan een haak. Twee zeisen, twee kruiwagens, twee harken, twee grote trekkers. Die van Krijn met de rode wieldoppen, de blauwe van Cornelis. De vloer aangeveegd, het gereedschap gesorteerd.

Een minuscuul bericht in een krant over het einde van hun bv, een bedrijf in peulvruchten en zaden, was de aanleiding voor de ontmoeting. De twee broers stoppen er binnenkort mee. Ze zijn hier geboren, ontsnapten hier als jochies aan de dood, groeiden hier op en namen samen het bedrijf van hun vader over. Ze zullen hier vermoedelijk ook sterven.

Nog één keer zullen ze in de zomer samen de oogst van het land halen

De tijd schreed voort, de wereld veranderde, maar zij bleven op hun stek.

Nog één keer zullen ze in de zomer samen de oogst van het land halen, en dan is het klaar. Een opvolger is er niet, hun kinderen hebben andere interesses. En het bedrijf verkopen is geen optie. Krijn: „Het is veel te klein voor de huidige tijd.” De firma ‘Gebroeders C. en K. Kievit’ houdt op te bestaan.

Wat ooit in armoede begon met vierhonderd roe en in zeven decennia uitgroeide tot „een belegde boterham” is binnenkort geschiedenis.

De tijd achterhaalde de twee mannen die niet meegingen in de vaart der volkeren, maar bleven wie ze waren: Cornelis en Krijn.

Hoe kijken ze terug op hun leven, waarin ze het uiteindelijk toch aflegden tegen de moderniteit? „Ik denk weleens: is iedere vooruitgang ook een verbetering?”

Verzwolgen

Stapelgek was Gerbrand Kievit op zijn vrouw Aagje, dochter van een postbode. Net als de boerenknecht zelf kwam ze uit Stellendam. Of ze na hun huwelijk in 1938 samen kinderen zouden krijgen, was geen vraag. Hoeveel ook niet, trouwens. Dat lag in Gods hand. Van anticonceptie had in het interbellum nog niemand gehoord.

Na Jan, Adrie, Corrie en Riet volgde in 1947 Cornelis, en een jaar later Krijn. Daar bleef het niet bij. Na nog een zoon bleek Aagje Kievit eind 1952 opnieuw zwanger, al had lange tijd niemand dat door. Ook Aagje niet. Ze was nu eenmaal een potige vrouw – het viel niet direct op.

Ze bleek een tweeling met zich mee te dragen en werd voor de zekerheid overgebracht naar het ziekenhuis in het nabijgelegen Dirksland. Daar hoorde ze op zondag 1 februari, kort na de bevalling, op de radio welke catastrofe zich thuis voltrok. Het koude zeewater was door extreem hoogwater, springtij en harde wind door de dijken gebroken en zette in korte tijd hele dorpen blank, waaronder Stellendam.

Stijf van de zenuwen, waar ze toch al zo gevoelig voor was, luisterde Aagje naar het nieuws. Mensen, koeien en varkens dreven levenloos met de stroom mee, hoorde ze. In het dorpje Melissant waren de lichamen van vier inwoners van Stellendam aangespoeld. Contact met haar man was simpelweg niet mogelijk. Zouden hij en de kinderen nog in leven zijn?

Terwijl het water de straten inliep, probeerde Gerbrand in Stellendam het hoofd koel te houden. Dorpsbewoners riepen hem toe ook te vertrekken, nu het nog kon. Maar stilstaan in een wereld waarin de meute één kant op beweegt, is soms zo gek nog niet. Het kan je leven redden. Letterlijk. Die les hadden Krijn en Cornelis al vroeg geleerd.

Gerbrand had de oproep genegeerd en zijn zes kinderen meegenomen naar zolder. Door het trapgat zag de kleine Cornelis hoe het water steeds dichterbij kwam. Toch was van paniek geen sprake. Vader Kievit bleef de rust zelve. En dus waren de kinderen dat ook.

Foto Merlijn Doomernik

Van dorpsbewoners in rubberbootjes kregen ze aan het einde van de dag door het zolderraam zompig geworden brood, dat eerder die zondag door helikopters boven Stellendam was gedropt.

In het geheugen van de piepjonge Krijn bleven de angstige gebeurtenissen niet hangen. Cornelis herinnert zich nog altijd hoe ze, hangend uit het raam, een blikje met basterdsuiker dat op het water bleef drijven naar binnen hadden gehengeld. „Daar kregen we allemaal een schepje van.”

Ook de tweede nacht ging voorbij zonder dat iemand hen kwam redden. Tot zich maandag opnieuw mensen in rubberboten meldden bij hun zolderraam. Met tweetallen werden Kievit senior en de kinderen in veiligheid gebracht naar een hooggelegen dijk vanwaar de tocht verderging naar een school in Den Briel. Daar vingen inwoners ze op met dekens en wat eten.

In de dagen erna werd op basis van de verhalen van de eerste geëvacueerden langzaam duidelijk welke ramp zich had voltrokken. „Uit hetgeen zij hebben meegedeeld, valt af te leiden dat de plaatsjes Oude Tonge en Stellendam vrijwel geheel door het water zijn verzwolgen”, klonk het op de radio. Het waren de inwoners die, op de vlucht voor het water, lopend het dorp hadden proberen te verlaten. „In Stellendam, waar gisteravond nog steeds mensen in bomen zaten, zouden reeds zeventig doden te betreuren zijn”, schreven de kranten.

Schop onder je hol

Waarom juist Cornelis en Krijn van de uiteindelijk tien kinderen Kievit zo onafscheidelijk zijn geraakt? Gegrinnik aan tafel. Ze doen heus niet álles samen.

Maar het antwoord op de vraag? Het lot, vermoedelijk. Terugkeren naar huis na de ramp was schier onmogelijk. In de hectiek in Den Briel moest vader de kinderen zo snel mogelijk zien te verdelen over verschillende adressen. Zo werden Cornelis en Krijn in Gouda geplaatst, waar een oom en diens gezin zich over de twee jochies ontfermden. Vijf en zeven waren ze.

Pas na een jaar konden ze terug naar huis. Daar zagen ze hun moeder en de jonge tweeling. De sporen van de ramp waren goed zichtbaar. Achter het huis lag hun auto, van het Duitse merk DKW, nog altijd ondersteboven.

Veel tijd en ruimte voor sentiment was er niet. Er moest gewerkt worden. „Wie een zak beet kon houden, kon helpen.”

Vader, die na de ramp nog had geholpen de lijken van zijn eigen dorpsgenoten op te ruimen, was voor zichzelf begonnen met een stukje grond. Rijtjes aardappelen, tarwe, ui. Direct als de twee broers uit school kwamen, hielpen ze met oogsten. Zwaar werk, alles moest met de hand.

De impliciete boodschap van hun opvoeding: je moet werken voor je centen, niets komt vanzelf.

In hun omgeving deed iederéén het zo. Ook de buren achter hadden tien kinderen, de boer op de hoek had er twaalf, een eindje verderop ook een gezin van twaalf. De één was timmerman, de ander akkerbouwer of veeboer.

In zulke grote gezinnen was elk handje welkom. Nuttiger ook dan school. Dus toen Krijn zei dat hij graag naar de landbouwschool wilde, zei vader, wijzend naar zijn stukje land: „De landbouwschool is hier.” Zo ging het vaker. Krijns droom om te voetballen bij VV Stellendam? Van korte duur. Na een paar zaterdagen wist Kievit senior genoeg: hij kwam thuis telkens een mannetje tekort. Krijn: „Zo ging dat gewoon.”

Stemmen deden hun ouders op de Christelijk-Historische Unie. En toen die partij opging in het CDA, stemden ze even vanzelfsprekend op de christen-democraten. Op zondag ging het gezin naar de kerk. Hervormd, niet het zwaarst. Cornelis en Krijn, naast elkaar in de bank.

Foto’s: Merlijn Doomernik

Vader kon best streng zijn. Hij had, zoals de broers het noemen, „goed de wind eronder”. Wie de kantjes er vanaf liep, kon „een schop onder zijn hol krijgen”. Als Krijn na kattenkwaad op school de klas uit was gestuurd, zei moeder: „Zeg maar niet tegen je vader. Dan krijg je nog een pak op je sodemieter.”

Last hebben ze er niet van gehad. Integendeel. Wat is er mis met discipline? „Daar word je niet minder van.”

Misschien, denken de broers, zijn strikte normen en waarden in deze tijd wat minder nodig. Maar als je opgroeit in armoede, in zo’n groot gezin, kon je niet zonder. ’s Middags warm eten aan de grote lange tafel. Vijf kinderen aan de ene kant, vijf aan de andere. Vader aan het hoofd, moeder aan het hoofd bij de keuken. Eten, niet ouwehoeren. Geen woord. Alleen vader en moeder, al spraken ook zij niet veel. „En als de borden leeg waren: hup, weer aan het werk.”

Op verjaardagen bakte moeder een cake. Maar er werd niet gezongen, geen slingers en geen cadeaus. Ja, één keer. Een doos bouwspeelgoed van Meccano voor Krijn. „Ik was de koning te rijk.” Vakanties? „Nooit.” De twee kenden als vijftienjarigen Rotterdam alleen van naam. „Vroeger was Flakkee een eiland, hè?” Alleen in Middelharnis kon je met de boot naar de overkant. „Als het nodig was, want anders ging je er niet af.”

Later, toen hun ouders op leeftijd waren, deden ze eens een cruise over de Rijn. Cornelis: „Daar hebben ze van genoten.” En de broers zelf gingen, eenmaal volwassen, een weekje naar Center Parcs met het gezin. Krijn ging in zijn jaren als vrijgezel zelfs naar Spanje. „Prachtig.”

Maar kijk naar de jeugd van nu, waar die allemaal al niet zijn geweest. China, Amerika, Peru, noem maar op. Misschien, denken de gebroeders Kievit, heeft de jeugd van nu het wel beter dan zij het hadden. Maar dat is achteraf bezien, want „als je niet weet da ’t bestaat…”, zegt Cornelis. „We zijn d’r niks minder door geworden”, valt Krijn hem bij. Want vraag ze of ze een gelukkige jeugd hebben gehad en ze zeggen eensgezind ‘Ja!’.

Jaloers op een ander zijn ze nooit geweest. Ze stonden er ook niet bij stil.

„Wij voelden ons niet arm”, zegt Krijn. „Maar we wáren het wel.”

Firma Kievit

Het is niet zo dat de tijd roerloos aan de gebroeders Kievit voorbij is gegaan. Niks ervan. Ze hebben heus ook de hippietijd meegekregen. Krijn: „Al hadden we die hier niet, in Stellendam.”

Op tafel ligt een iPad, op het dak zonnepanelen. In de schuur staan elektrische fietsen.

Het welvaartstij keerde, ook in huize Kievit. Stilletjesaan kregen ze het beter. Maar wat ze verdienden ging niet gelijk „in nieuwe koffiekopjes” zitten. Het geld werd geïnvesteerd in landbouwmachines, een nieuwe trekker. Sparen, was het devies. Cornelis: „Wat je niet nodig hebt, dat koop je niet.”

Zo vond Gerbrand Kievit drie varkens per jaar genoeg om zijn gezin te onderhouden – ook toen het hem beter ging. En als er dan eentje vet genoeg was, belde hij slager Cor van Wezel. Die kwam langs op ’t erf. „Deed-ie ‘pof’, en kreeg je ’m later in stukken terug”, zegt Krijn. „Een grote kist vol met mooi vlees.”

Ook tijdens hun militaire diensttijd – Krijn: „bij de zandhazen” – bleven de gebroeders Kievit bij hun vader werken. In de zomer kreeg Krijn zes weken oogstverlof om thuis te kunnen helpen op het land.

Broers Krijn (links) en Cornelis Kievit.
Foto Merlijn Doomernik

Dat ze na hun achttien maanden diensttijd terug zouden keren naar Stellendam, was een uitgemaakte zaak. Naast akkerbouw gingen ze in bloembollen en gladiolen. Pellen, drogen en verwerken. En dan naar Lisse, Hillegom. „Daar kon je veel meer mee verdienen dan met akkerbouw.”

Want het werk en de vrijheid waren dan prachtig, inmiddels hadden de broers beiden een gezin met drie kinderen te onderhouden. Mogelijkheden om wat extra centen te verdienen lieten ze niet lopen. Na hun werkweek konden ze op vrijdagnacht terecht bij de visafslag in de Stellendamse haven. Vis sorteren op grootte. Schol, tarbot, tong. Kisten van vijftig kilo. Krijn: „Ze wisten: die twee weten van aanpakken.” Maar zwaar? Cornelis: „Ons vader liep met een zak van honderd kilo op zijn rug over het land.”

Even valt er een stilte, alsof ze willen zeggen: dát was zwaar. Cornelis: „Als je een nacht goed geslapen had, kon je er weer tegenaan.”

Zo kwam het dat in 1981 hun toen zeventigjarige vader aan de eettafel in het ouderlijk huis de twee broers eens recht in de ogen keek. „Als jullie ermee verder willen”, zei hij, „dan moeten jullie de boel maar overnemen”.

Een verrassing was het niet geweest. Hun oudste broer Jan had al jaren een baan als chauffeur en een gezin met drie kinderen en ook bij de anderen lagen hun interesses elders.

„Nou, dan moeten jullie maar eens een praatje gaan maken bij de bank”, had Gerbrand Kievit tegen zijn zoons gezegd. Welke bank dat was, wisten ze meteen: de boerenleenbank.

De firma ‘G. Kievit’, thuis in aardappelen, bieten en tarwe, werd officieel ‘Gebroeders C. en K. Kievit’.

Aagje

Hoogtijdagen volgden in de jaren negentig, toen je voor een kilo tarwe 55 cent beurde – nu 18 cent. Wat bleef: ook de kinderen van de broers hielpen mee op het land. Alleen in de vakantietijd, dat wel. Samen met hun schoolvrienden. En tegen betaling. Krijn: „Tijden veranderen.”

Hun kinderen hadden allemaal een goed stel hersens, dus gingen ze studeren. Sommigen zelfs aan de universiteit. „Daar was onze vader enorm trots op, dat kon je merken”, zegt Krijn. „‘Zo zo, universiteit, da’s niet het laagste…’.”

Moeder Aagje was bijzonder geïnteresseerd in haar kleinkinderen, maar maakte ze slechts korte tijd mee. Ze overleed begin jaren negentig aan hartfalen, net toen de welvaart steeg.

Haar dood, denken de broers nu, was eigenlijk de grootste rampspoed die ze in hun levens hebben gekend. „Er viel toch een schakel weg.” Ze was er altijd – en altijd even gastvrij. „Vrienden en kennissen kwamen hupla, via de achterdeur binnenvallen. ‘Geef die jongens eens een biertje’, zei ze dan.”

Vader bleef naast ze wonen. Tot op negentigjarige leeftijd hielp hij elke dag mee. Klusjes, geen zwaar werk. Machines nakijken, schoonmaken, schilderen. Hij kon niet stilzitten, dat wilde-ie ook niet. „Van stilzitten ga je dood”, zei hij. En elke middag at hij mee. De ene week bij Cornelis, de andere week bij Krijn.

Praten over vroeger had senior nooit gedaan, maar de kleinkinderen kregen er soms toch wel wat uit. Over de oorlog, de Watersnoodramp. „Toen bleek dat het toch allemaal meer impact had gehad dan we wisten.” Als kind mochten Cornelis en Krijn er nooit over beginnen. Het enige dat hij erover zei: „Het is te hopen dat je het nooit meemaakt.”

Foto Merlijn Doomernik

Vereffenaar

Tijden veranderen – en dat is maar goed ook. Cornelis en Krijn Kievit zijn blij dat er nu zoveel meer wordt gepraat dan vroeger. Ze vinden het prachtig dat hun eigen kinderen zijn gaan studeren, op vakantie gaan, iets van de wereld zien en zich niet meer het schompes hoeven werken om een gezin van tien kinderen te onderhouden. En toch, denken ze wel eens, zou het „wel een stukje minder” kunnen. Iedereen die altijd maar méér wil. Een nieuwe auto, een nog grotere tv. Cornelis: „Wat moet je ermee?” Neem zijn zoon. „Die heeft bij hem thuis een tv-scherm hangen…” Hij spreidt zijn armen. „Zit je de hele avond tegen van die grote koppen aan te kijken.”

En al dat lenen op de pof. De mensen van nu, zien de broers, zijn rijker dan zij waren. Maar het lijkt wel alsof ze zich armer vóélen. Krijn: „Snappie?”

Tuurlijk, als zij meer hadden geleend, hadden ze vanaf de beginjaren ook kunnen groeien en groeien. Niet naar de dertig hectare die ze ooit bezaten, maar naar wel hónderd hectare; de schaalvergroting die tegenwoordig nodig is voor een renderend bedrijf. Krijn rekent voor wat je dan zou moeten lenen: „Honderd maal 100.000 euro. Dat is tien miljoen!”

Wat ook niet hielp, was het politieke beleid. Mensen die nog nooit een koe van dichtbij hadden gezien, maar het wel voor het zeggen kregen als minister van Landbouw.

Het is de enige keer tijdens het gesprek dat Krijn een wegwerpgebaar maakt. „Moesten we opeens anderhalve meter bij de sloot wegblijven met de giertank vanwege het grondwater.” Of ze mochten „prima bestrijdingsmiddelen” niet langer gebruiken vanwege „mogelijk” schadelijke milieu-effecten. Cornelis: „Om gek van te worden.” Uit teleurstelling stemde Krijn de laatste keer voor het eerst niet op het CDA.

Krijn, met zachte stem: „VVD.”

Cornelis: „Had-ie meteen spijt van.”

Het vak, zoals zij het altijd beoefenden: „dat gaat niet meer”. Ze zijn op leeftijd, er is geen erfopvolger, alle regelgeving en de winstmarges zijn te klein geworden. Ze begrijpen goed dat hun kinderen iets anders willen. Het liefst zouden ze net als hun vader nog járen een beetje helpen op het bedrijf, maar dit einde is goed. En ja, dan hebben ze het maar verloren van de tijd. Wat geeft het? Zoals hun vader op zijn sterfbed zei: „Je neemt niks mee”. Cornelis en Krijn zeggen het nog vaak tegen elkaar.

En dus zaten ze eind 2023 met een accountant aan de eettafel. Hun bv kon worden opgeheven, zei de rekenaar. Een formaliteit, net als de wettelijke verplichting die opheffing publiekelijk kenbaar te maken.

Zo belandden de twee voor het eerst in hun leven in de krant. „Gebroeders C. en K. Kievit B.V. in liquidatie”, was op 3 januari dit jaar de vetgedrukte aanhef boven een minuscuul berichtje in het Amsterdamse Het Parool.

Geïnteresseerd buigen de broers zich aan tafel over het bericht. Ze hebben het niet eerder gezien. De accountant had alleen verteld over de noodzaak ervan. Krijn: „Hij heeft het verder allemaal geregeld.” Het Parool had de gunstigste advertentietarieven, zo bleek.

Geconcentreerd lezen ze samen de tekst. Cornelis: „Veel dure woorden.”

De algemene vergadering van 15 november 2023? Ze lachen. Cornelis: „Dat waren Krijn en ik, hier aan deze tafel.”

Het plan van verdeling?

Krijn: „Gewoon: fiftyfifty.”

En ‘De vereffenaar’?

„Geen idee wie dat is.”

Wat ze precies gaan doen als ze deze zomer de laatste oogst van het land hebben gehaald, weten ze nog niet. Krijn: „In ieder geval niet stilzitten.”

De franje van het leven blijft voor de broers de alledaagsheid van het bestaan. Cornelis: „Gewoon, een rondje fietsen met de vrouw.” Of misschien een keer naar Schiermonnikoog. Daar is hij nog nooit geweest. „Dat mag je best weten.”