De feloranje roggelelie is te mooi om veilig op de akkers te staan

In het midden van een Duitse roggeakker, twee uur rijden ten noordoosten van Hannover, staat een 80-jarige Drent met knaloranje bretels. Het is eind juni, het EK voetbal is in volle gang. Maar deze man is bezeten van een heel andere oranjekoorts. Niet voor één zomer, maar al ruim zijn halve leven. Der Lilienpabst noemen ze hem hier wel gekscherend, de leliepaus. Onder botanici is hij zo beroemd dat hij in één adem wordt genoemd met de feloranje roggelelie die hij bestudeert: Fred Bos.

Met zo’n twintig Nederlandse en Belgische belangstellenden – grotendeels werkzaam in natuur- en landschapsbeheer – trekt Bos vandaag de velden in bij het buurtschap Govelin. Om de haverklap gaat er iemand door de knieën, gewapend met een loep, om dan uitgelaten de naam van een zeldzame plant te roepen: „Kleine ereprijs!” „Korensla!” „Koprus!” Maar voor de prima donna van vandaag is geen vergrootglas nodig; die steekt met feloranje bloemen fier boven het rogge uit. „Welkom in het landschap van mijn jeugd”, zegt Bos, om zich heen wijzend met een wandelstok. „Hoor je die veldleeuweriken? Zie je die sprinkhanen wegschieten tussen de aren?”

Fred Bos.
Foto Annika Weertz

Ooit was de roggelelie, Lilium bulbiferum, een veelvoorkomende plant in Nederland; inmiddels is hij er uitsluitend nog in een handvol tuinen te vinden. Op akkers in onder meer Groningen, Drenthe en Gelderland groeide de iconische soort vroeger zij aan zij met kenmerkende akkersoorten als korenbloem, klaproos en korensla. De lelies gedijden op de voedselarme zandgronden – waaronder de noordelijke Hondsrug en de Veluwe – en hadden net als de rogge zelf maar weinig mest nodig. „Toch werden ze steeds schaarser”, vertelt Bos vanonder zijn leren hoed. Intensivering van de landbouw, met diepere ploegen en toenemende aardappelteelt, zorgde ervoor dat de roggelelie aan het begin van de 20ste eeuw nog maar mondjesmaat werd waargenomen in Nederland. „En bovendien werden de bollen opgegraven en verkocht aan leliekwekers in het westen. Iedereen wilde die mooie bloemen wel in de tuin.”

De achteruitgang was dusdanig dat er in de Atlas van de Nederlandse Flora, in delen uitgebracht tussen 1980 en 1989, stond dat lelie al sinds 1950 niet meer voorkwam in de Nederlandse roggeakkers. „En dát stuitte mij tegen de borst”, zegt Bos. „Want ik wist zeker dat mijn vader in de jaren daarna nog eigenhandig roggelelies had opgegraven uit de akkers. Ik wilde achterhalen wanneer de soort dan wél definitief uit Nederland was verdwenen, en dan een waardige necrologie voor de roggelelie schrijven. Maar die zoektocht bleek het startpunt van decennialang onderzoek. Op botanisch gebied ben ik een amateur – ik werkte als onderwijzer – maar heb inmiddels een grote groep professionals weten te overtuigen van het belang van de soort.”

Foto’s: Annika Weertz

Puinhellingen in de Alpen

Een van de eerste triomfen van Bos was de officiële toekenning van de Nederlandse naam: aanvankelijk werd de plant nog simpelweg ‘oranje lelie’ genoemd. „Hier in Duitsland noemen ze hem Feuerlilie, vuurlelie, maar roggelelie is veel duidelijker. Al kom je de soort in de Alpen ook regelmatig tegen op puinhellingen. Hij houdt van dynamische, niet te voedselrijke gronden.” Later, in 1993, zorgde Bos voor de eerste herintroductie van de roggelelie. „In het Openluchtmuseum in Arnhem. Daar bloeit hij nog altijd, op een wat verscholen plek.” Ook verscheen er een postzegel met de roggelelie erop.

In 2007 kwam Bos voor het eerst in Govelin. „Het was zó mooi. Ik rook het zoete roggestuifmeel, boven mijn hoofd cirkelden vier veldleeuweriken… Wie im Himmel! riep ik uit tegen boer Bergmann, die de akkers in beheer had. Inmiddels is hij overleden, maar zijn vrouw en kinderen zorgen nog altijd voor duurzaam beheer. Dat de soort het hier zo goed doet komt doordat zij nooit zijn overgegaan op intensieve landbouw.” Sindsdien verblijft Bos elk jaar op de Saksische boerderij van de familie, waar rond de schuurdeur nog geschilderde lelies te zien zijn en een kleine roggelelie-expositie is ingericht, en organiseert hij hier aan het begin van de zomer roggelelieweekenden voor wie maar komen wil. „Alleen onder mijn begeleiding mogen mensen de akkers in.”

Voor het ecologisch beheer van de pakweg tachtig hectare grond krijgt de familie Bergmann een bescheiden landbouwsubsidie voor zogeheten Vertragsnaturschutz. Toen de subsidie dreigde te vervallen, greep Bos in: „Ik ben op de toenmalige Feuerlilientage in Govelin naar de Duitse minister van Umwelt gestapt en heb gezegd: voor enkele tienduizenden euro’s kunnen jullie dit zeldzame gebied handhaven, in plaats van het voor veel meer geld te reconstrueren zoals we nu in Nederland en België doen. Ik vroeg hem of hij bekend wilde komen te staan als degene die de roggelelie liet uitsterven. Toen was het snel geregeld.”

Foto Annika Weertz

Negen sprieten op de Sint-Pietersberg

De roggelelie is het boegbeeld van een hele akkerfloragemeenschap, vertelt Annelies Jacobs, die als ecoloog werkt voor de Vlaamse organisatie Natuurpunt en al meerdere jaren met Bos meegaat naar Govelin. „Vaak spreken mensen van akkeronkruiden, maar dat klinkt naar mijn mening te negatief. In Nederland en België is één op de drie van de pakweg 1.300 soorten wilde planten bedreigd, waaronder veel akkersoorten. Het wordt tijd dat we die fatsoenlijk gaan beschermen.” In België is er in het wild nog één vindplaats van de roggelelie, aan de Vlaamse zijde van de Sint-Pietersberg. „Maar daarbij gaat het maar om negen sprieten.”

Soorten als de roggelelie fungeren als indicator voor een gezond en divers ecosysteem, zegt Jacobs. „Als je die oranje bloemen ziet dan weet je: hier krioelt het ook van de wrattenbijters – een sprinkhaansoort die in Nederland en België ernstig bedreigd is – en andere bijzondere insecten.” De omgeving is daardoor een tafeltje-dek-je voor een zeldzame vogelsoort als de ortolaan. Bij het ‘ortolanenlaantje’ direct langs de roggeakker laat de zangvogel zich direct al horen.

Juist voor Nederlandse en Belgische natuurbeheerders, die druk bezig zijn met het herstel van cultuurhistorische gebieden, vormen de akkers rond Govelin een inspiratiebron, zegt ook Warner Reinink, werkzaam als boswachter bij Natuurmonumenten in Groningen en Drenthe. Al is het belangrijk om ook de verschillen in het oog te houden. „Verschillende grondsoorten hebben een verschillende aanpak nodig, en je kunt niet overal met precies hetzelfde beheer uit de voeten.”

Door de landbouwsubsidie die ze hier ontvangen is het bijvoorbeeld verboden om mest te gebruiken, voegt Geert de Vries van IVN Natuureducatie toe. „Jammer, want met lichte bemesting zou de vegetatie hier nóg beter tot z’n recht komen.” Toch is hij lyrisch over Govelin. „Het is net als in Asterix & Obelix. ‘Heel Europa valt ten prooi aan intensieve landbouw. Héél Europa? Nee, een klein buurtschap blijft dapper weerstand bieden…’”

Foto’s: Annika Weertz

De koninklijke familie

Enkele jaren geleden werd Bos geridderd vanwege zijn inzet voor de roggelelie. „Een onderscheiding van de Oranjes voor een oranje bloem. In de zeventiende eeuw werd de koninklijke familie zelfs eens afgebeeld in een schilderij met roggelelies. Later, rond de Franse Revolutie, viel de familie in ongenade en werden er uit protest roggelelies en andere oranje bloemen uit tuinen getrokken.”

Hij legt uit hoe je het verschil kunt zien met gekweekte oranje lelies. „Bij de roggelelie kun je tussen de bloembladeren door naar de grond kijken, ze overlappen elkaar niet.” Verderop loopt een van de Vlaamse botanici met een oranjebespikkelde neus: „Te diep in de kelk gestoken.” Tevergeefs, want de roggelelie verspreidt geen geur. Er komen wel vlinders op af – zoals het zwartsprietdikkopje, het bruin zandoogje en diverse vuurvlinders – maar zaadvorming is een bijzaak voor de bloemen. De belangrijkste voortplanting vindt plaats via de bulbillen, zegt Jacobs, terwijl ze een foto maakt met haar smartphone die is gehuld in een hoesje met oranje leliepatroon. „Al vind ik broedbolletjes een toepasselijker naam.”

Die bolletjes groeien boven aan de stengel, net onder de bloemen, en kunnen door dieren worden verspreid – onder andere kraaien, reeën en wilde zwijnen zijn dol op de roggelelie. De ongeslachtelijke voortplanting die zo plaatsvindt zorgt weliswaar voor minder genetische variatie, maar is toch gunstig voor de overleving van de soort. „Van oudsher wordt er natuurlijk geoogst op dit soort akkers”, zegt Bos. „Dan heb je er als roggelelie niets aan als je kop eraf wordt gemaaid voordat je zaad rijp is.”

Op basis van de positie van de broedbolletjes – bovenaan, langs de hele stengel of onder de grond – zijn er zelfs drie roggelelietypen te onderscheiden zegt Phillip Bernhardt, die als PhD-student aan de universiteit van Oldenburg onderzoekt doet naar de definitie van soorten en zodoende ook het dna van de roggelelie bestudeert. „En van het type dat hier voorkomt, met de broedbolletjes boven aan de stengel, vinden we ook weer twee verschillende variëteiten: maar een van de twee heeft haartjes op de onderkant van de bladeren en ze bloeien op verschillende tijdstippen.”

Bij de Drentsche Aa en bij Eext zijn de geplante bollen gewoon uit de akkers gestolen

Fred Bos

Momenteel is hij, ondanks zijn hooikoorts, bezig met bestuivingsexperimenten om te zien in hoeverre die twee variëteiten in staat zijn om elkaar te bestuiven en dus genetisch materiaal uit te wisselen.

Ook in Nederland wordt het dna van de roggelelie bestudeerd, door biologen van de stichting Science4Nature. Vanuit de planten die nog her en der in tuinen voorkomen proberen ze in samenwerking met onder meer Natuurbalans en Het Levend Archief de roggelelie opnieuw te kweken. „Wij spelen voor bijtje door meeldraden van de ene plant te verzamelen en die naar de stamper van een andere plant te brengen”, vertelt Margriet Louwen van Natuurbalans. „De bollen kweken we op in kassen, zodat slakken en muizen er niet bij kunnen. Lelies zijn heel gevoelig voor vraat. In de toekomst hopen we dan de roggelelies te herintroduceren op hun oorspronkelijke groeiplaatsen.”

Eerdere herintroducties verliepen niet zonder slag of stoot, vertelt Bos: „Bij de Drentsche Aa en bij Eext zijn de geplante bollen gewoon uit de akkers gestolen. Mijn broer zag mensen met zwarte nagels uit de akkers komen.”

Gelukkig heeft de groep passerende senioren die vandaag het Lilienpfad loopt – een door de familie Bergmann uitgestippelde route langs de akkers – geen kwaad in de zin. Aandachtig luisteren ze naar de verhalen van Bos. Verderop is Annelies Jacobs bezig met een vegetatiekartering, waarbij ze alle planten binnen één metersgroot vierkant in kaart brengt. Geert de Vries doet een dutje, terwijl de veldleeuweriken boven zijn hoofd zingen.

Iets van de groep af zit Raf Vanisterbecq, van de Vlaamse Jeugdbond voor Natuur en Milieu, bij een roggelelie – gehurkt zoals De Denker van Rodin, een dromerige blik in zijn ogen. „Prachtig hè? Dit is net als je eerste kus!” roept Fred Bos opgetogen uit. „Die vergeet je ook nooit meer!”