De essays van Natalia Ginzburg over alledaagse dingen zijn voor het eerst vertaald

Ze heeft een opera-abonnement maar waarom is haar een raadsel. De muziek begrijpt ze niet en daarom luistert ze nauwelijks. Ja, ze komt er om een paar ‘aria’s te oogsten’ maar het ‘kabaal en geschreeuw’ en het turen naar ‘bordkartonnen rotsen in spooklicht’ staan haar tegen. Daarbij voelt ze zich minderwaardig vergeleken bij de anderen in de zaal die de opera wél schijnen te begrijpen.

Ruim vijftig jaar na verschijning van het origineel is Nooit moet je me vragen van Natalia Ginzburg (1916-1991) door Jan van der Haar vertaald. De titel is de eerste zin van zo’n gestolen aria uit Wagners opera Lohengrin. Haar moeder zong die altijd ’s morgens bij de ochtendkoffie, en Natalia deed naar hartenlust mee: ‘Nie sollst du mich befragen’ of ‘Mai devi domandarmi’ waarin de ridder zijn toekomstige bruid verbiedt naar zijn naam of afkomst te vragen. Die woorden kunnen haar ‘magisch terugvoeren naar de gelukkige ochtenden van mijn kindertijd en naar mijn moeder’. Over de betekenis zou Ginzburg later zeggen: ‘Misschien betekent het: vraag me niets, want alles is heel onzeker. Het zoeken naar de waarheid is lastig.’ Waarmee ze zegt: ik weet ook niet alles, dus pin me nergens op vast. Het is een constante in haar werk, dat zichzelf neerhalen. Maar in haar minderwaardigheidscomplex lees je vooral zelfspot.

Nooit moet je me vragen bevat columnachtige stukken die Ginzburg eind jaren zestig schreef voor La Stampa. Ze heeft dan al een bewogen leven achter de rug, getekend door fascisme, oorlog, de gewelddadige dood van haar man Leone Ginzburg in een Romeinse gevangenis in 1944 en het alleen opvoeden van hun drie kinderen.

In het eerder verschenen Familielexicon schreef ze over haar ouders, broers en zusje, maar nauwelijks over zichzelf – in Nooit moet je me vragen is het spot on-Ginzburg. Ze heeft dan wel nooit een dagboek bijgehouden, schrijft ze, maar deze stukken mogen we wel als zodanig beschouwen. Ze spreekt van ‘toevallige herinneringen’ aan de pestende vriendinnen op school en puberfrustraties over haar ouders. En werd in Familielexicon het bulderen van haar vader al gememoreerd, ze had het er toen niet over hoe ze daar als tiener persoonlijk onder leed.

Dagelijkse onderwerpen

De verhalen van Ginzburg lezen als bijna amicale brieven over heel dagelijkse onderwerpen. Over hoe je een huis vindt in Rome of over het dagelijks bezoek aan haar psychoanalyticus die alles van haar wil weten zonder iets over zichzelf te vertellen. Of ze legt in een bijna filosofisch exposé uit waarom de gelovige mens niet veel verschilt van de mens die niet gelooft. Dan oreert ze van de kansel zonder zich te verschuilen achter tussenwerpsels als ‘voor zover ik weet’ of ‘denk ik’ en proef je de bezielde ondertoon, de onuitgesproken vraag aan de lezer: en jij, hoe denk jij hierover? Zullen we het er binnenkort eens over hebben?

Zeer uitgesproken is Ginzburg in haar essays over literatuurkritiek of over de eigendunk van schrijvers. Ze waarschuwt hen niet te vol van zichzelf te zijn, maar ook op te passen voor ‘dodelijke geringschatting’. Ze komt met oplossingen (‘aanspreekpunten’) en schrijft vanuit eigen ervaring. Haar taal is het tegendeel van pretentieus, eerder uitnodigend en verfijnd dubbelzinnig. In de eerste zin in het verhaal over Mario Soldati schrijft ze: ‘Jaren en jaren geleden heb ik Soldati leren kennen. Hij was toen ouder dan ik. Nu niet, nu zijn we even oud.’ Ze zat op het lyceum en liet hem desgevraagd haar verhalen uit een schrift lezen. Ze keek tegen hem op, leerde hem kennen en het leeftijdsverschil van tien jaar vervaagde. Zo klein, zo simpel, zo Ginzburg.

Als diezelfde Soldati tijdens een vriendenlunch woedend uitroept (‘Hij speelde de boze man’): ‘Je vrienden kies je niet’, zet dat Ginzburg ’s avonds aan het denken over haar eigen vrienden. Heeft zij ze nou zelf gekozen, werd zij gekozen of zijn ze haar door het lot toebedeeld? Wederom met de ondertoon: en jij, hoe denk jij hierover?

Politieke overtuiging

Haar al dan niet gefingeerde gebrek aan kennis, zit ook in haar politieke overtuiging. Ginzburg is twee keer lid geweest van een politieke partij – beide keren, schrijft ze, was dat een ‘vergissing’, want eigenlijk begrijpt ze niets van politiek. Haar politieke denkbeelden vindt ze ‘hooguit grof, verward, elementair, vaag’. Ze voelt zich ook nu gekleineerd door mensen van wie ze houdt, omdat die haar een politiek onbenul vinden. ‘Hun minachting is voor mij beklemmend.’

Jaren later. in 1983 en in 1987, zou ze voor de Italiaanse Communistische Partij in het parlement worden gekozen. Ze veranderde haar naam in Natalia Levi Baldini, haar eigen achternaam in combinatie met die van haar overleden tweede echtgenoot Gabriele Baldini. Als parlementariër werd ze alom geacht, zo blijkt uit het vorig jaar verschenen Una cosa finalmente lieta, een bundeling van haar politieke interventies, interviews en duidingen. Als zij in de Kamer het woord voerde, luisterden álle gedeputeerden aandachtig en volgde steevast een lang applaus.