‘Het is zoet, zuur én zout, wat wil je nog meer?” Kwon Joong-gon (52) heeft net met twee collega’s gefrituurde kip gegeten in het uitgaanscentrum van het district Jong-ro in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul. „Vraag het honderd Koreanen en minstens 95 zullen zeggen dat ze van gefrituurde kip houden.” Voor de deur van het restaurant vermengt in de avondkou de geur van gefrituurde kip zich met die van sigaretten.
Kwon en zijn collega’s hebben echte ‘korean fried chicken’ gegeten. Natuurlijk, iedereen erkent dat gefrituurde kip in Zuid-Korea geïntroduceerd werd door de Amerikanen, die sinds 1945 in het land aanwezig zijn. Maar wanneer je een vergelijking met Kentucky Fried Chicken (KFC) maakt, voor Nederlanders vaak de eerste associatie met gefrituurde kip, wordt in Seoul al snel geschamperd. „De Amerikaanse versie is knapperig en krokant, daarbij gaat het alleen om de textuur”, zegt Kwon. „Bij Koreaanse kip gaat het om de combinatie van smaken, door de saus en de bereidingswijze. Dat gevoel… daarbij loopt het water me gewoon in de mond.”
Lee Ho-kyung (56) runt even verderop sinds een jaar of zeven kiprestaurant Michindak. „Bij KFC gaat het alleen om het beslag en de korst en wordt enkel dipsaus geserveerd”, vertelt hij tussen de ketende studenten. De Koreaanse versie is een volledig gerecht, met diverse sauzen die een essentieel onderdeel ervan zijn.”
In Zuid-Korea, wordt vaak gezegd, zouden meer gefrituurde-kiptenten zijn dan McDonald’s-filialen wereldwijd . In 2020 was dat volgens de cijfers nog zo. Sindsdien is het aantal McDonald’s-restaurants gegroeid tot 43.477 in 2024, volgens de meest recente cijfers uit Zuid-Korea, uit 2022, zijn er in het land net wat minder kiprestaurants: 41.436. Maar dat is nog altijd een gigantisch aantal, voor een land met 51 miljoen inwoners.
Eigenaresse Yoonjung Sunwoo van restaurant Sonmat in Utrecht. Foto Olivier Middendorp
Veel van die restaurants worden met de term chimaek omschreven, een samentrekking van kip (het Engelse chicken) en bier (maekju in het Koreaans). „De kip is best vet en plakkerig, dan is een lekker fris biertje perfect erbij”, vindt Kwon. Koreaans pils is vaak lichter en minder bitter dan Nederlandse merken. Lee Ho-kyung: „Zowel kip als bier is goedkoop in Zuid-Korea. Omdat het een eenvoudig gerecht is, spreekt het ook zoveel mensen aan.”
In Korea gaan studenten vaak op vrijdag kip eten, om het weekend in te luiden. Het is populair om in dan een chimaek-tent naar sportwedstrijden te kijken. „Mijn vader en zijn generatie kregen vroeger op vrijdag salaris, dan kwamen ze thuis met zakken vol gefrituurde kip om dat te vieren”, herinnert Kwon zich. „Die jeugdherinnering is aan dit gerecht verbonden.”
Korean fried chicken met bier. Foto Olivier Middendorp
Ook in Nederland is Korean fried chicken de afgelopen jaren aan een opmars bezig. Zo heeft Sojubar inmiddels zeven filialen . In Amsterdam en Den Haag zit Gangnam Chicken. Yoonjung Sunwoo (36) is geboren en getogen in Zuid-Korea en opende in 2020 afhaalrestaurant Sonmat in hartje Utrecht. In 2023 verkaste ze naar een groter pand met een grotere keuken. „Nu hoop ik de komende vijf tot tien jaar een keten van Sonmat-filialen te kunnen uitbouwen.”
„Mijn favoriet is de yangnyeom-kip, kip met zoetzure saus”, zegt Sunwoo. „Het is voor veel Nederlanders een aangename verrassing dat kip zoet, zuur, zout én pittig kan zijn – terwijl de kip sappig blijft. Bij KFC is de kip zout en pittig, maar niet zoet.”
Ingeburgerd raken
Ze houdt op haar menu de Koreaanse namen aan, als eerbetoon aan de oorsprong, maar ook in de hoop dat de namen hier ooit zo ingeburgerd raken als bijvoorbeeld sushi en maki. Ze ziet dat veel door Chinezen en Chinese Nederlanders gerunde ketens als Sojubar en restaurants zich ook op Koreaanse kip richten en bepaalde all-you-can-eat-sushirestaurants ‘Korean’ voor hun gefrituurde kip hebben gezet op het menu. „Maar het is een lastig gerecht om te maken”, aldus Sunwoo. Ze is blij dat het gerecht breed aanslaat in Nederland, maar vindt persoonlijk veel versies slecht.
Korean fried chicken
Foto Olivier Middendorp
„Het helpt dat Nederlanders al bekend zijn met oosterse keukens en van knoflook en ui houden – en natuurlijk van zoetigheid”, aldus Sunwoo. Ze verwacht dat Korean fried chicken in Nederland alleen nog maar groter zal worden. „Koreaanse dramaseries (bijvoorbeeld Crash Landing on You, red.) promoten chimaek geregeld in scènes en ook K-popartiesten als BTS maken er reclame voor op social media (en in hun eigen serie BTS in the Soop, red.), steeds meer Nederlanders volgen dat via Netflix en andere streamingplatforms”, aldus Sunwoo. Als ze vroeger in Zuid-Korea een zware dag achter de rug had, bestelde ze yangnyeom-kip om zichzelf op te vrolijken. „Voor mij is het echt soulfood, die term staat dus ook in mijn logo.”
Sunwoo: „Ik zou het prachtig vinden als Koreaanse restaurants met gerechten als bibimbap, bulgogi, japchae en Koreaanse barbecue een prominente plek krijgen in het Nederlandse culinaire landschap, zoals al het geval is met de Italiaanse en Chinese keukens.”
‘Het is zoet, zuur én zout, wat wil je nog meer?” Kwon Joong-gon (52) heeft net met twee collega’s gefrituurde kip gegeten in het uitgaanscentrum van het district Jong-ro in de Zuid-Koreaanse hoofdstad Seoul. „Vraag het honderd Koreanen en minstens 95 zullen zeggen dat ze van gefrituurde kip houden.” Voor de deur van het restaurant vermengt in de avondkou de geur van gefrituurde kip zich met die van sigaretten.
Kwon en zijn collega’s hebben echte ‘korean fried chicken’ gegeten. Natuurlijk, iedereen erkent dat gefrituurde kip in Zuid-Korea geïntroduceerd werd door de Amerikanen, die sinds 1945 in het land aanwezig zijn. Maar wanneer je een vergelijking met Kentucky Fried Chicken (KFC) maakt, voor Nederlanders vaak de eerste associatie met gefrituurde kip, wordt in Seoul al snel geschamperd. „De Amerikaanse versie is knapperig en krokant, daarbij gaat het alleen om de textuur”, zegt Kwon. „Bij Koreaanse kip gaat het om de combinatie van smaken, door de saus en de bereidingswijze. Dat gevoel… daarbij loopt het water me gewoon in de mond.”
Lee Ho-kyung (56) runt even verderop sinds een jaar of zeven kiprestaurant Michindak. „Bij KFC gaat het alleen om het beslag en de korst en wordt enkel dipsaus geserveerd”, vertelt hij tussen de ketende studenten. De Koreaanse versie is een volledig gerecht, met diverse sauzen die een essentieel onderdeel ervan zijn.”
In Zuid-Korea, wordt vaak gezegd, zouden meer gefrituurde-kiptenten zijn dan McDonald’s-filialen wereldwijd . In 2020 was dat volgens de cijfers nog zo. Sindsdien is het aantal McDonald’s-restaurants gegroeid tot 43.477 in 2024, volgens de meest recente cijfers uit Zuid-Korea, uit 2022, zijn er in het land net wat minder kiprestaurants: 41.436. Maar dat is nog altijd een gigantisch aantal, voor een land met 51 miljoen inwoners.
Eigenaresse Yoonjung Sunwoo van restaurant Sonmat in Utrecht. Foto Olivier Middendorp
Veel van die restaurants worden met de term chimaek omschreven, een samentrekking van kip (het Engelse chicken) en bier (maekju in het Koreaans). „De kip is best vet en plakkerig, dan is een lekker fris biertje perfect erbij”, vindt Kwon. Koreaans pils is vaak lichter en minder bitter dan Nederlandse merken. Lee Ho-kyung: „Zowel kip als bier is goedkoop in Zuid-Korea. Omdat het een eenvoudig gerecht is, spreekt het ook zoveel mensen aan.”
In Korea gaan studenten vaak op vrijdag kip eten, om het weekend in te luiden. Het is populair om in dan een chimaek-tent naar sportwedstrijden te kijken. „Mijn vader en zijn generatie kregen vroeger op vrijdag salaris, dan kwamen ze thuis met zakken vol gefrituurde kip om dat te vieren”, herinnert Kwon zich. „Die jeugdherinnering is aan dit gerecht verbonden.”
Korean fried chicken met bier. Foto Olivier Middendorp
Ook in Nederland is Korean fried chicken de afgelopen jaren aan een opmars bezig. Zo heeft Sojubar inmiddels zeven filialen . In Amsterdam en Den Haag zit Gangnam Chicken. Yoonjung Sunwoo (36) is geboren en getogen in Zuid-Korea en opende in 2020 afhaalrestaurant Sonmat in hartje Utrecht. In 2023 verkaste ze naar een groter pand met een grotere keuken. „Nu hoop ik de komende vijf tot tien jaar een keten van Sonmat-filialen te kunnen uitbouwen.”
„Mijn favoriet is de yangnyeom-kip, kip met zoetzure saus”, zegt Sunwoo. „Het is voor veel Nederlanders een aangename verrassing dat kip zoet, zuur, zout én pittig kan zijn – terwijl de kip sappig blijft. Bij KFC is de kip zout en pittig, maar niet zoet.”
Ingeburgerd raken
Ze houdt op haar menu de Koreaanse namen aan, als eerbetoon aan de oorsprong, maar ook in de hoop dat de namen hier ooit zo ingeburgerd raken als bijvoorbeeld sushi en maki. Ze ziet dat veel door Chinezen en Chinese Nederlanders gerunde ketens als Sojubar en restaurants zich ook op Koreaanse kip richten en bepaalde all-you-can-eat-sushirestaurants ‘Korean’ voor hun gefrituurde kip hebben gezet op het menu. „Maar het is een lastig gerecht om te maken”, aldus Sunwoo. Ze is blij dat het gerecht breed aanslaat in Nederland, maar vindt persoonlijk veel versies slecht.
Korean fried chicken
Foto Olivier Middendorp
„Het helpt dat Nederlanders al bekend zijn met oosterse keukens en van knoflook en ui houden – en natuurlijk van zoetigheid”, aldus Sunwoo. Ze verwacht dat Korean fried chicken in Nederland alleen nog maar groter zal worden. „Koreaanse dramaseries (bijvoorbeeld Crash Landing on You, red.) promoten chimaek geregeld in scènes en ook K-popartiesten als BTS maken er reclame voor op social media (en in hun eigen serie BTS in the Soop, red.), steeds meer Nederlanders volgen dat via Netflix en andere streamingplatforms”, aldus Sunwoo. Als ze vroeger in Zuid-Korea een zware dag achter de rug had, bestelde ze yangnyeom-kip om zichzelf op te vrolijken. „Voor mij is het echt soulfood, die term staat dus ook in mijn logo.”
Sunwoo: „Ik zou het prachtig vinden als Koreaanse restaurants met gerechten als bibimbap, bulgogi, japchae en Koreaanse barbecue een prominente plek krijgen in het Nederlandse culinaire landschap, zoals al het geval is met de Italiaanse en Chinese keukens.”
Vroeger kocht Falun Ellie Koos altijd staatsloten. Eén per maand. Niets gewonnen natuurlijk. Nou ja, zeven vijftig misschien. Maar nooit meer dan de inleg – terwijl het zuurverdiend geld was. En toch. Het was nodig. Want je kocht met zo’n staatslot het denkbeeld van een uitvlucht, uit het leven als postbode, medewerker van een vleesverwerkingsfabriek of schoonmaker van operatiekamers.
Baantjes die Falun Ellie Koos (die de voornaamwoorden hen en hun gebruikt) allemaal heeft gehad. „Alles waar ze me maar voor aannamen. Als je niet meer dan een mavodiploma hebt, heb je niet zoveel keus.” En doorleren was geen optie. „Er was bij mij een hele grote angst voor schulden ingeprent. En ik zou niet kunnen studeren zonder schulden te maken. Plus: ik moest meteen in gaan leggen, thuis. Dus ik móést geld verdienen. Er heerste veel achterdocht bij de werkgevers. Loop je de kantjes er niet vanaf? Hoe vaak ga je naar de wc? Het was echt voor jou tien anderen, je voelde je niet echt gezien als mens. Dan kom je gemakkelijk in een uitzichtloze situatie terecht, waarin je murw gemaakt wordt door het werk. Ik hield het een jaar vol, soms twee jaar. En zocht dan weer iets nieuws.”
Maar: er waren staatsloten. „Ik wist dat de kans heel klein was dat ik iets zou winnen. Je kunt net zo goed een muntje in een put gooien en dan hopen op een zak geld. Ze verkopen je alleen een illusie, de kans om te dromen. Het was fantaseren, iets fabriceren in je hoofd om de realiteit draaglijker te maken. Ik had trouwens geen idee wat ik met dat geld zou doen, daar ging het niet om. Als je uitzichtloosheid ervaart, als je elke dag hetzelfde riedeltje afdraait en niet ziet hoe je daaruit kunt komen, moet je wel magisch gaan denken.”
Foto Lars van den Brink
Uiteindelijk ging Koos toch een kunstopleiding doen. „Ik woonde niet ver van Utrecht en ik wist dat daar de HKU zat, en ik wist dat ik altijd wel rust vond in dingen opschrijven. Dingen van me afschrijven eigenlijk, met woorden duidelijkheid creëren. Eerst deed ik auditie voor een schrijfopleiding en werd ik afgewezen, maar een jaar later probeerde ik het weer en werd ik aangenomen. Toen verslofte ik geen moment meer. Hoofd naar beneden en gáán.”
Verlangen naar het onbekende
Het goede nieuws is: dat magisch denken heeft wel zin gehad. Nu is hen schrijver. Het was dat verlangen naar het onbekende dat aan het begin stond van de weg die inmiddels leidde naar de shortlist van de Libris Literatuur Prijs. Koos’ debuutroman Rouwdouwers is een van de laatste zes kanshebbers, volgende maand wordt de winnaar bekendgemaakt.
Ik fantaseer graag over het onmogelijke, schreef Koos in het essay ‘Bruiklener’ waarmee hen in 2022 de Joost Zwagerman Essayprijs won. „Een essay dat over een maatschappelijke kwestie gaat en tegelijk een persoonlijk verhaal vertelt”, oordeelde die jury: het was Koos’ persoonlijke verhaal over de gevolgen van opgroeien in armoede. Het ging over het wantrouwen dat Koos bij zichzelf voelde op de kunstopleiding, waar de andere studenten open en nieuwsgierig waren. Die karaktereigenschappen beschreef Koos als verworvenheden die hen zich niet kon veroorloven: „Ik had nooit nieuwsgierig leren zijn. Ik was gewend om alleen de hoognodige informatie te vergaren, dat wat nodig is om je te redden. Daar zit een deur, daar een raam. Dat is de vluchtroute.”
Rouwdouwers is een fictionalisering van die thematiek: het is het verhaal van de jonge Ada, die een kunstopleiding vaarwel heeft gezegd om op een Spaanse heuvel hout te gaan hakken, en daar rouwt om haar jeugd, het leven in armoede waar zij en haar broertje slachtoffer van werden. Al ziet Ada zich allerminst als slachtoffer, en zal ze haar herinneringen ook geen rouw noemen. Hard is ze, zoals ze het geleerd heeft van haar vader: niet janken, maar knokken. Gewapend moet ze zijn, geharnast, om het leven aan te kunnen.
Dus wanneer een jongerenwerker begripvol over haar falende broertje zegt dat hij „zichzelf ook niet gemaakt [heeft]”, maakt dat Ada kwaad. Want „we hebben onszelf toch allemaal niet gemaakt”, vindt zij. „Als we zo gaan beginnen dan is niemand meer aansprakelijk voor zijn eigen levensloop, dan maakt het allemaal geen klap meer uit. Je hebt jezelf niet gemaakt maar je moet het wel zelf maken. Je moet toch echt zelf je plek in de wereld uithakken.”
Foto Lars van den Brink
Dat is „een gedachte die ik ken”, maar niet precies wat Koos zelf zou denken. „Ik weet eigenlijk niet of ik vind dat ze gelijk heeft. Aan de ene kant wel: als je alleen maar gaat zitten tobben over waar je vandaan komt en de achterstand die je dat heeft gegeven, gebeurt er niks. Maar aan de andere kant hebben je jeugd en je vorming veel invloed op je referentiekader, op je perspectief, en dus op wat je kunt doen. Dat is allebei aan de hand.”
Stacaravan
Zelf stamt Koos ook af van „het soort mens dat niet verder dan de in de grond gestoken heggenschaar aan de rand van de tuin kan kijken”, zoals Ada zichzelf omschrijft, opgroeiend in een stacaravan. Koos: „Met van die buxushagen eromheen, dus je had heel beperkt zicht. Letterlijk uitzichtloos.”
Maar: „Er zit meer in de roman dat verzonnen is dan echt gebeurd. De roman is losjes gebaseerd op de dynamieken in mijn gezin, maar heel erg gefictionaliseerd. Vanaf het moment dat ik met het idee voor de roman begon te spelen, voelde ik wel meteen dat er hier een urgentie achter zat, vanuit mijzelf: dit is mijn verhaal en perspectief, dat mensen uit de artistieke bubbel waarin ik nu zit niet kennen, en daarom wilde ik dat graag neerzetten. Maar de woede die Ada heeft, heb ik niet – ik kan er inmiddels vrij goed op reflecteren, maar een personage is interessanter als ze daar nog middenin zit. Als je haar ook laat reflecteren, ben je geen verhaal aan het vertellen, realiseerde ik me, dan ben je gewoon iets aan het zéggen.”
Foto Lars van den Brink
Hoe stelliger Ada werd, des te interessanter ze als personage werd, zegt Koos. „Daarmee werd ze voor mij ook een onbetrouwbare verteller. We zitten in haar supersubjectieve ervaring van de wereld. Maar het gaat in mijn boek ook om wat er verzwegen wordt, om wat Ada niet ziet. Het is dan ook apart om te horen dat lezers het zo grappig vinden hoe zij de kunstopleiding afkraakt” – „Iedereen is de godganse dag bezig met wat ze voelen”, sneert Ada over haar medestudenten. „Ze doen de hele tijd onderzoek naar wat ze ervaren.” Koos: „Het punt is natuurlijk dat zodra zij gaat voelen en ervaren, het enorm pijnlijk voor haar wordt. Er zit zoveel opgekropt, onverwerkt gevoel, daar kan zij zich alleen nog cynisch van afkeren. Ze heeft daar nog iets op te lossen. Maar ze heeft wel een talent voor voelen. Hoe zij een schilderij kan observeren, of in Spanje het glooien van het gras beschrijft: ze heeft gewoon poëzie in zich. Ik hoop dat lezers die schoonheid ook oppikken.”
Dubbelzinnigheid
Waar schrijven was begonnen als een vorm voor het vinden van duidelijkheid, leerde Koos op de opleiding juist dat teksten schoonheid kregen van dubbelzinnigheid. „Want de wereld ís ambigu. Maar in een jeugd als de mijne was ambiguïteit het laatste dat je wilde. Als je bezig bent met overleven, met steeds de situatie inschatten – wat is er aan de hand, hoe kan ik me redden – wil je duidelijkheid. Ambiguïteit is verdacht. Ik denk: om schoonheid te zien, moet je niet al te veel met duidelijkheid bezig zijn.”
„Als kind kom je er op een gegeven moment achter dat je ouders niet onfeilbaar zijn. Dat ze niet alles weten, dat ze gekwetst kunnen worden, dat ze dood kunnen. Tot die tijd heb je erop kunnen vertrouwen dat je ouders de dingen wel voor je oplossen, dat je daar niet over hoefde na te denken. Tenminste: dat is meestal zo, als het een beetje veilig is gegaan. Maar ik kan me eigenlijk niet herinneren dat ooit te hebben ervaren, dat ik dacht: mijn ouders weten wel wat ze aan het doen zijn. Dat ze macht hadden over wat er op hen af kwam, dat ze de dingen in de hand hadden. Post, bijvoorbeeld. In mijn gezin was post de voorbode van een probleem, altijd eng. Want: dan wilde iemand iets van ons. Meestal niet iets goeds. Ik kan me ook wel herinneren dat mijn moeder eindeloos aan de telefoon hing met een of andere instantie, over iets wat ze moest betalen. En dat ze steeds bozer werd, steeds emotioneler. In mijn gezin was er altijd die ondertoon van wantrouwen naar de buitenwereld, de angst dat er voor jou geen plek is. Dat voel je als kind.”
En ja, dan leer je toch dat je je eigen plek in de wereld moet „uithakken”, zoals Ada het noemde. Koos: „In het begin op de kunstopleiding was ik vooral oefeningen aan het doen, je leert te spelen, zeg maar – dat was heel leuk, en leerzaam voor mij, want ik heb misschien niet veel spel gekend, minder dan de meesten. Tegelijkertijd wordt steeds serieuzer de vraag geopperd: wat heb jij te vertellen? Wie ben jij als maker? Daar sloeg ik van dicht. Ik was naar die opleiding gegaan om dingen te leren máken, het was niet in me opgekomen dat ik iets van mezélf zou kunnen vertellen, dat daar plaats voor was. Ik kon me ook wel verbazen over de vanzelfsprekendheid en het gemak waarmee mijn peers dat wel deden.”
Doorleefde thematiek
„Ik zou die ruimte zelf pas durven innemen als ik bij wat ik maakte de grootst mogelijke urgentie zou voelen. Die was er bij dit verhaal: dit was een boek dat moest. En omdat ik de thematiek doorleefd had, was dit misschien wel het beste verhaal dat ik te vertellen had. Ik ontkwam er dus ook niet echt aan, zo kun je het ook zien. Daarom was ik er van tevoren wel bang voor dat ik als een beestje bekeken zou worden, zo van: o, die armoede, wat erg. Of: leuk, je hebt over je jeugd geschreven, maar kun je ook nog iets anders? Misschien is dat een wantrouwen dat ik nog aan mijn jeugd overgehouden heb. Aan de andere kant: ik denk wel dat ik inmiddels ook heel goed kan voelen en benoemen waar ik dankbaar voor ben en wat ik fijn vind. Dat ik daar heel sterke voelsprieten voor heb, juist omdat ik ook zo’n verleden ken, met een gevoel van uitzichtloosheid en opgeslotenheid.”
Het is, kortom, goedgekomen. Maar Ada is nog een open wond, aan het einde van Rouwdouwers. Wat zou Falun Ellie Koos aan haar aanraden? „Ik zou haar zeggen om terug naar de kunstopleiding te gaan. Het weer serieus te nemen. Niet doen alsof het allemaal onzin is. Die gevoeligheid die ze daar ontwikkelt, die is ook voor mensen als zij weggelegd.”
Moeder: „Mijn eenjarige dochter is de wereld aan het verkennen, en probeert alles uit. Ze pakt alles waar ze bij kan, loopt alle kanten op. Ik zeg niet snel ‘nee’, en laat veel toe, ook als ze vanalles overhoop haalt, bijvoorbeeld laden en kasten. Ik vind het belangrijk dat ze de wereld durft te ontdekken. Als ik wel een keer ‘nee’ zeg, als het onveilig is bijvoorbeeld, schrikt mijn dochtertje daarvan, en barst ze in huilen uit. Ze gaat de wereld om haar heen de komende jaren natuurlijk steeds meer exploreren. Hoe corrigeer ik haar op een positieve manier zonder ‘niet doen’, en ‘mag niet!’ te zeggen?”
Naam is bij de redactie bekend. (Deze rubriek is anoniem, omdat moeilijkheden in de opvoeding gevoelig liggen.)
Samen ontdekken
Louis Tavecchio: „U schetst de eerste schreden op weg naar ‘losmaking’ van uw dochter. Dreumesen willen alles zelf doen, zelf in hun mond stoppen, zelf een laatje opentrekken. Juist het deurtje dat u dicht doet is heel interessant om toch open te maken.
„Deze belangrijke ontwikkelingsfase moet u inderdaad niet met ‘nee!’ en ‘mag niet!’ verstoren. Van ouders vragen deze eerste stapjes naar zelfstandigheid een sensitieve en positieve begeleiding. Die begint met de erkenning van de drang van het kind, laten blijken dat we snappen dat dit een volstrekt natuurlijke behoefte is, en die beslist niet bestraffen.
„Ga mee in die drang van uw dochter, trek een extra laatje open samen: wat zit er allemaal in? Ga samen naar de vaas met bloemen. ‘Mooi hè, raak ze maar even aan.’
„Mocht u onverhoopt toch een schel ‘nee!’ laten horen, omdat u schrikt, kunt u de relatie meteen herstellen door uw dochter te troosten, uit te leggen waarom u schrok, en dan samen te kijken naar wat ze wilde doen.
„Uiteraard haal je in deze fase in huis de gevaarlijkste dingen weg. Daarbij is een kind van 1 niet te oud om even in de box te plaatsen als u bijvoorbeeld even de kamer uit moet, of staat te koken.”
Context geven
Rianne Kok: „Kinderen leren door zelf te ontdekken. Ook zijn momenten dat ze meer onbegrensd iets mogen doen, een mooie tegenhanger voor alle taakjes waar ze geen zin in hebben, zoals tanden poetsen.
„Maar grenzen stellen biedt veiligheid en structuur. Als je dat als ouder sensitief doet, leren kinderen om op een emotioneel vaardige manier hun gedrag aan te passen aan de regels die worden gesteld. Dat noemen we ‘zelfregulatie’. Die is nodig om bijvoorbeeld mee te kunnen doen op school: om op hun stoel te kunnen blijven zitten en zich te kunnen concentreren.
„‘Nee’ en ‘mag niet!’ is niet ongepast, maar geef er context aan. Leg uit waarom iets niet mag, en toon begrip dat dit jammer is. ‘Je vindt de vaas mooi, hè. Maar hij is niet om mee te spelen. De vaas blijft op de plank.’
„Ook kun je de vorm kiezen waarin je corrigeert: de hele dag ‘nee nee nee’ voelt niet fijn, benoem welk gedrag je wél wilt zien, liefst ook terwijl je het voordoet, omdat de dreumes dit nog niet volledig woordelijk zal begrijpen, bijvoorbeeld: ‘We laten de appels in de fruitmand.’
„Dat ‘nee’s’ gepaard gaan met boosheid of verdriet, is passend bij de leeftijd. U hoeft die gevoelens niet te vermijden. Benoem ze, en bied troost: ‘Ik snap dat je schrikt, ik snap dat het vervelend is dat het niet mag.’
„Ga bij u zelf te rade wat de schrik van uw dochter voor u zo lastig maakt, en wat daarbij helpend kan zijn.”
Louis Tavecchio is emeritus hoogleraar pedagogiek aan de Universiteit van Amsterdam. Rianne Kok is universitair hoofddocent aan de Erasmus Universiteit en promoveerde op de ontwikkeling van zelfregulatie bij jonge kinderen.
Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement.
Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.