De ene zakpijp is de andere niet. Of toch wel, zo toont het dna van ‘een mysterieuze diergroep’

De ene lijkt op een abrikoos, de andere op een zuurstok, en beide hebben ook wel wat weg van een doedelzak. Deze wonderlijke mariene organismen behoren tot de zogeheten zakpijpen. Ze zijn in 2018 voor het eerst in Nederland waargenomen, beide in de Oosterschelde. De abrikoos werd al snel op naam gebracht: Polycarpa scuba. De tweede bleef onbekend.

Maar nu blijkt uit dna-onderzoek dat het nog weer anders zit: beide behoren tot dezelfde soort, en wel Polycarpa tenera, eerder bekend uit Frankrijk en België. Dat meldde Stichting Anemoon eerder deze week. Deze stichting coördineert de monitoring van ongewervelde dieren in het zoute, brakke en zoete water van Nederland.

Zakpijpen, vernoemd naar het oude woord voor doedelzak, vormen een aparte klasse in het dierenrijk. Ze lijken wel wat op anemonen en kwallen, maar verschillen daar toch wezenlijk van. Als larve hebben ze namelijk een primitieve ruggegraat, ook wel chorda genoemd. Net als mensen en andere gewervelden behoren ze daarmee tot de stam van de chordadieren.

Na het larvale stadium verdwijnt die chorda weer. Volwassen dieren vestigen zich op de zeebodem als een zakvormige blob met twee pijpjes erop: een in- en een uitstroomopening, waarmee ze zeewater naar binnen en naar buiten pompen. Vandaar de verwijzing naar de doedelzak. De instroomopening, een soort slokdarm, is bekleed met kleverig slijm waaraan plankton blijft plakken. Trilharen vervoeren het plankton naar de maag, in het binnenste van de zakpijp. Zakpijpen hebben ook een eenvoudig hart dat bloed rondpompt en een zenuwstelsel met een centrale zenuwknoop en een elementaire ruggengraat.

Zakpijpen vind je in alle wereldzeeën, ook die van Antarctica, van ondiep water tot de diepzee. In Nederland zijn zo’n zestien soorten waargenomen. Daar zitten soorten bij met opmerkelijke namen als harige zakpijp, druipzakpijp, gezwollen bolzakpijp, gesterde geleikorst en dwergzijker (een oude Zeeuwse naam die verwijst naar het water dat er in straaltjes uit spuit als je erin knijpt). En nu dus ook de zee-abrikoos en de zuurstokzakpijp, die één en dezelfde soort blijken te zijn.

De ronde zakpijp.
Foto Marion Haarsma

Oesterbank of scheepswrak

„We zien de zakpijpen vooral op de harde vooroevers van de Oosterschelde”, vertelt Adriaan Gmelig Meyling, voorzitter van Stichting Anemoon. „Maar ze leven ook wel in de Noordzee en de Waddenzee. Zolang ze maar iets hards hebben om zich op te vestigen, zoals een oesterbank of een scheepswrak. Soms groeien ze ook op zeewier.”

Het is geen toeval dat de meeste waarnemingen juist uit de Oosterschelde komen. „Het zijn namelijk vooral sportduikers die waarnemingen doorgeven, en de Oosterschelde is een populaire duikplek”, vertelt Gmelig Meyling. „Een fantastische plek. Het water is er vaak helder en je ziet dus van alles. Het is een dynamisch ecosysteem met een enorme diversiteit. Heel spannend.”

De ruwe zakpijp.
Foto Marion Haarsma

De duikers zien met name de laatste tien jaar veel nieuwe soorten – waaronder ook nieuwe zakpijpsoorten. Sommige zijn naar het noorden opgeschoven door klimaatverandering; andere zijn per ongeluk door mensen geïntroduceerd, bijvoorbeeld door het vervoer van mosselzaad of ballastwater. „We zien Atlantische soorten die bijvoorbeeld uit Ierland komen”, vertelt Gmelig Meyling, „maar ook nieuwkomers uit Chili en Japan.”

En soms zijn het helemáál onbekende soorten. Zoals aanvankelijk de zuurstokzakpijp. „Dit is een heel mysterieuze diergroep”, merkt Gmelig Meyling op, „waar we nog lang niet alles van weten. Vandaar dat het zo leuk is dat we nu dna-onderzoek hebben. Daardoor worden opeens dingen duidelijk die we anders niet hadden gezien.”