De eerste hippies vonden geen van allen de toegang tot het paradijs, zo laat Frank Bokern in zijn boek zien

De anarchistische, antimilitaristische politicus, schrijver en dichter Erich Mühsam (rechts) in sanatorium Monte Verita, ca. 1904.

Het verhaal van een sanatorium dat een bedevaartsoord voor alternatievelingen wordt: Monte Verità aan het Lago Maggiore. In De eerste hippies van Frank Bokern trekken de gelukszoekers bijna driehonderd bladzijden lang als een bonte stoet voorbij: natuurgenezers, profeten, esperantisten, naaktlopers, geheelonthouders, vegetariërs, anarchisten, dadaisten, futuristen, communisten en zelfs fascisten en nazi’s. Wat is het dat hen verenigt? Niet zoveel, behalve dat ze zich vanaf omstreeks 1900 radicaal afkeren van een braaf burgerlijk leventje en de daarbij behorende massacultuur. En het zijn opvallend vaak rijkeluiskinderen.

Het verlangen naar een ander leven waarde decennialang als een epidemie door Europa. Want ja, het was op een of andere manier besmettelijk. En dat kwam mede door de publiciteit die deze parade van antiburgerlijke zonderlingen jarenlang omgaf; de burgerlijke pers bleef erover berichten, met verwondering en vaak ook met spot en afkeer.

De subcultuur die Bokern beschrijft heeft iets van een virus dat jarenlang heftig rondgaat, af en toe muteert, en zelfs lijkt uit te doven, tot het omstreeks 1968 weer sterk opflakkert. Het virus dat rondging was de hoop op een betere wereld: natuurlijk leven, met gezond eten, zonnebaden, en vrije liefde, een cultus die gestalte kreeg in naakt door het leven gaan. Terug naar het paradijs. „Het is vooruitstrevend en behoudend tegelijk,” volgens Bokern.

Zoals iedere cultus heeft ook dit vroege hippiedom een bedevaartsoord waar zielsverwanten elkaar kunnen ontmoeten en een verdieping van hun levensgevoel kunnen opwekken: de kolonie Monte Verità in het Zwitserse Ascona. En daar lopen nogal wat figuren rond die zich presenteren als goeroe of nieuwe messias. En dat leidt tot concurrentie en tot onderlinge verkettering. Het is al snel niet zo gezellig meer te midden van de wereldverbeteraars.

Dieet van kokosnoten

Het loopt uit op een hele reeks afscheidingen en hergroeperingen, rond vaak even originele als onzinnige principes: de ene goeroe gelooft in een dieet van alleen kokosnoten (want die groeien het dichtst bij de zon), een ander zweert het eten van zout en ook het drinken van vocht af. Geen wonder dat nogal wat van deze ‘bloemenkinderen’, zoals Bokern ze noemt, geestelijke ontsporen en vroeg sterven. Maar dat is niet het hele verhaal; er worden ook zaken ontwikkeld die stand houden zoals de natuurgeneesmiddelen van Dr. Kneipp, of het volkorenbrood van dr. Allinson.

Gelijkgezinden proberen overal in Europa het onmogelijke: het stichten van kolonies, waar ze helemaal volgens hun eigen inzichten kunnen leven. Het eindigt veelal in een totale ontgoocheling. Legendarisch is de kolonie van Frederik van Eeden, Walden in Bussum, gesticht in 1898, waar ongeveer dertig kolonisten de onvruchtbare grond tot wonderen hopen te brengen. In 1907 ging Walden failliet, Van Eeden hield er een schuld van een kwart miljoen aan over.

Een van de weinige kolonies die de crises steeds weet te overleven is Monte Verità, misschien wel juist vanwege de niet aflatende stroom bedevaartgangers. Het prachtige gelegen oord wordt een toeristische hit. Nieuwsgierigen kunnen tegen betaling zelfs een kijkje nemen bij de weide waar de hippies poedelnaakt hun zonnebad nemen. In een winkeltje worden ansichtkaarten van ontklede kolonisten verkocht.

Pompeuze dadendrang

Dit is de vrijgevochten maar ook wat nuffige kant van de beweging. De Italiaanse schrijver Gabrielle d’Annunzio bewijst dat het ook heel anders kan. Ook hij is een fervente naakloper, maar wordt gedreven door een pompeuze dadendrang waar de autoriteiten geen raad mee weten. Kort na het einde van de Groote Oorlog, zoals de Eerste Wereldoorlog heette, trekt hij met een klein legertje op naar de kustplaats Fiume, iets onder Triëst. De politieke status van het oude vrijstaatje is op dat ogenblik onduidelijk, en dus is het voor D’Annunzio. Zo ooit, dan kwam hier de verbeelding aan de macht. De intocht van D’Annunzio loopt uit op een volksfeest, dat maandenlang doorgaat. Het is futuristisch, het is dadaïstisch: „Hier worden nieuwe vormen van leven niet alleen geschetst maar ook verwezenlijkt,” jubelt D’Annunzio. Het wonderlijkste is wel dat de lokale bevolking (zo’n zestigduizend mensen) het welwillend lijkt te ondergaan. De aanvoerder verstaat de kunst iedereen te vriend te houden; Bokern noemt hem zelfs ‘de aartsvader van het populisme’. Sommigen oude inwoners vervangen de heiligenbeelden in hun huis door een portret van D’Annunzio, inclusief lampje ervoor. Intussen verandert Fiume in een drugsoord waar ladingen cocaïne worden weggesnoven. Het feest wordt op gang gehouden met diefstal in naburige havensteden en met zeeroverij. De buitenwereld grijpt niet in, ook de Italiaanse regering niet, die in de actie van D’Annunzio wel een mooi kans zien om Fiume te annexeren. Wanneer het Italiaanse leger op kerstavond 1920 Fiume binnenvalt, is het snel gedaan met de experimentele vrijstaat.

IJzersterke legende

D’Annunzio’s Mars op Fiume werd een ijzersterke legende, die bewees dat verandering mogelijk is voor wie maar een sterke wil en verbeelding heeft. Het voorbeeld werd twee jaar later gevolgd door Mussolini, met zijn Mars op Rome. De hippierevolte was daarmee zijn onschuld snel aan het kwijtraken.

De eerste hippies is een steeds maar doorvertakkend verhaal over eigenwijze figuren, die radicaal nieuwe wegen inslaan, en dat vaak meermalen in hun leven. Bokern voorziet hun capriolen van luchtig commentaar, maar waakt ervoor om de triomf van de conservatieve burgerman uit te dragen. Hij heeft een goed oog voor de originaliteit van al die zoekers, die uiteindelijk geen van allen de ingang van het paradijs kunnen vinden.

Steeds weeft hij door zijn verhaal de avonturen van, veelal zo goed als vergeten, Nederlandse gelukszoekers, zoals Joseph Salomonson, die zijn directeursbaan bij een handelonderneming opzegt en voortaan barvoets als profeet door het leven gaat. Of Friedrich Muck-Lamberty uit Simpelveld, die op zijn trektochten de wereld wil leren dansen en zingen. Of diens volgeling Herman Wirth, die in hoge nazikringen verzeild raakt. En na de oorlog uiteraard antirookmagiër en supernozem Robert Jasper Grootveld, die in zijn eentje Amsterdam in de contramine weet te krijgen.

Running gag in deze bonte geschiedenis is de parmantige schrijver Frederik van Eeden, die na iedere bevlieging die in een mislukking eindigt, weer een nieuwe bevlieging krijgt. Van religieus gemotiveerde kolonist in Walden wordt hij socialist, daarna ontdekt hij het genie in zichzelf en omhelst hij het kapitalisme, om vervolgens als occultist te eindigen. Zonder een spoor van zelfspot. Relativering is zonder meer opvallend afwezig bij deze alternatievelingen.