De ecologische klassenstrijd komt eraan volgens Bruno Latour

Recensie

Boeken

Klimaatstrijd Klimaatbeleid is een maatschappelijke splijtzwam. De invloedrijke filosoof Bruno Latour omarmde zulke tegenstellingen. Maar hoe overtuigend is zijn engagement echt ?

Op 17 januari van dit jaar greep de politie in toen demonstranten in het Duitse Lutzerath een spoorweg blokkeerden om het transport van treinen met kolen te verhinderen. Foto Kadir Ilboga/Anadolu Agency/Getty Images
Op 17 januari van dit jaar greep de politie in toen demonstranten in het Duitse Lutzerath een spoorweg blokkeerden om het transport van treinen met kolen te verhinderen. Foto Kadir Ilboga/Anadolu Agency/Getty Images

Zowel in het Duitse ‘bruinkooldorp’ Lützerath als op de A12 ging het er begin dit jaar hard aan toe. De felle confrontatie tussen klimaatactivisten en politie illustreert de stelling uit On the Emergence of an Ecological Class: A Memo – eind vorig jaar in het Frans verschenen en onlangs in Engelse vertaling – dat ‘de natuur’ ons niet verenigt, maar vooral een splijtzwam lijkt te zijn. In het mondiale zuiden worden meer klimaatactivisten vermoord dan vakbondsmedewerkers, in Europa hebben we de afgelopen jaren gele hesjes, soepgooiers, klimaatplakkers en blokkeerboeren de revue zien passeren. Elk van deze groepen roept even heftige emoties als discussies op; waar de één een dappere voorhoede ziet, ziet de ander verwende drammers.

De ‘Memo over de nieuwe ecologische klasse’ is geschreven door de Deense socioloog Nikolaj Schultz samen met de vermaarde Franse filosoof Bruno Latour. De laatste overleed eerder in 2022, op 75-jarige leeftijd, zodat dit boekje voor nu (mogelijk verschijnt postuum nog nieuw werk) als zijn testament kan worden beschouwd.

Latour was een van de meest vooraanstaande denkers over het ‘Antropoceen’, het tijdperk waarin de mens een bepalende invloed heeft op de biosfeer. Zijn denken in termen van netwerken, waarin de grenzen tussen cultuur en natuur en tussen wetenschap en politiek vervagen, en zijn oproep niet-menselijke ‘actoren’ serieuzer te nemen, lijkt perfect toegesneden op de alomvattende vraagstukken waar we ons vandaag voor gesteld zien. Daarin zijn ecologische, humanitaire en politieke crises onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Wat staat er in de ‘Memo’? Dat ecologie conflict uitlokt is volgens de auteurs niet iets om te betreuren. In tegendeel, het dwingt ons om positie te kiezen, om vast te stellen wie onze vrienden en vijanden zijn. Kortom: het conflict creëert de voorwaarde voor de ‘ecologische klasse’ uit de titel. Het is opmerkelijk dat Latour, die altijd een moeizame verhouding met het marxisme heeft gehad, juist het begrip ‘klasse’ van stal haalt. ‘Klasse’ is niet een louter descriptieve, sociologische term: het moet volgens de auteurs eerst en vooral een horizon openen. Dat gold overigens ook al voor Marx, toen hij over het proletariaat schreef. Maar anders dan bij Marx wordt de ‘ecologische klasse’ volgens Latour en Schultz niet gedefinieerd door haar plek in het productieproces. Die definitie is veel te beperkt. De ecologische klasse maakt deel uit van een netwerk van wederzijdse afhankelijkheden van menselijke en niet-menselijke aardbewoners. Wat voor deze klasse op het spel staat is niets minder dan de bewoonbaarheid van de planeet.

Dat betekent dat de ecologische klasse niet gereduceerd kan worden tot bestaande politieke categorieën: liberalisme versus marxisme, links versus rechts, proletariaat versus bourgeoisie. Die aloude politieke conflicten draaiden om wie de macht had over de economische ontwikkeling, maar omdat die de aarde intussen heeft uitgeput stellen de auteurs dat het de ecologische klasse veeleer te doen is om verwikkeling (‘envelopment’ in plaats van ‘development’). Dat maakt haar in de ogen van traditioneel links dikwijls reactionair. Denken over bodem, territorium en volk werkt als een bruine lap voor de rode stier: pas op, fascisme! Maar juist tegen die reflex moet de ecologische klasse weerstand bieden. Ze moet zelf definiëren wat ze als progressief en reactionair beschouwt.

Hier herneemt Latour een gedachte uit zijn eerdere werk (en een van zijn beste boeken) dat in Nederlandse vertaling verscheen als Waar kunnen we landen? Daarin wijst hij zowel het Globale als het Lokale af. Globalisering ging uit van een abstracte, oneindige globe; het lokale is te beperkend en benauwend om de verwevenheid van mens en natuur te vatten. In de ‘Memo’ verwoorden de auteurs het als volgt: ‘De ecologische klasse moet dus op minstens twee fronten vechten, tegen een illusoire globalisering en tegen een terugkeer binnen de grenzen, aangezien beide bewegingen geen voeling hebben met kwesties van bewoonbaarheid.’

Wie behoren er tot die ecologische klasse? Volgens Latour en Schultz omvat ze, in potentie, de meerderheid van de wereldbevolking. Niet alleen de arbeiders-, vrouwen en antikoloniale bewegingen, maar ook inheemse volken (een kwart miljard mensen), de intellectuele klasse (wetenschappers, kunstenaars, journalisten) en religieuze groeperingen. En, niet in de laatste plaats, de vele niet-menselijke wezens die, indachtig Latours ‘parlement der dingen’, ook een politieke stem verdienen.

Hoewel al deze groepen belangen delen, herkennen ze zichzelf nog niet als klasse. Geheel in lijn met Latours credo dat ‘niets gereduceerd kan worden uit iets anders’ maar dat ‘alles verbonden kan worden met al het andere’ beweren de auteurs echter dat dit gebrek aan eenheid juist de kracht is van de ecologische klasse: ‘We moeten de verleiding weerstaan om samen te komen.’ In plaats van een uniforme politieke partij te vormen moet de ecologische klasse zich als een virus door de samenleving verspreiden.

Toch blijft de ‘Memo’ vaag over hoe de ecologische klasse niettemin een politieke factor van belang zou kunnen worden. In het nawoord bij de Engelse vertaling wijzen de auteurs er zelf op dat de Groenen in de recente Franse verkiezing niet eens de drempel behaalden die nodig was om de campagnekosten te kunnen declareren. Er was een militaire invasie van Poetin voor nodig om de energietransitie de wind in de rug te geven.

Door middel van kunst, cultuur en journalistiek kan ‘klassenbewustzijn’ geschapen worden, maar de auteurs zeggen verder weinig over technieken van politieke mobilisatie en organisatie. Een loftuiting aan het ‘heerlijk onverenigde Europa’ klinkt gratuit, zo niet als een gotspe, aangezien de lidstaten nog altijd met miljarden de fossiele brandstofindustrie subsidiëren. Zo blijf je aan het eind van deze memo een beetje op je honger zitten.

Latours erfenis

Wat kunnen we zeggen over Latours nalatenschap, in het licht van deze memo? Franse filosofen hebben soms iets van bomen in een bos: zodra er eentje omvalt, wordt die al snel overschaduwt door de andere bomen, die, nu het zonlicht op hen valt, de kans krijgen te groeien. Wie las er nog Althusser en Lacan toen Derrida’s ster begon te rijzen? En nu, een kleine twintig jaar na diens dood, heeft amper iemand het nog over Derrida. Hij werd al snel overschaduwd door Jacques Rancière, Alain Badiou en, jawel, Bruno Latour.

Maar misschien moeten we het bos niet vanuit de hoogte bekijken maar, Latours ecofilosofie indachtig, vanaf de bodem, en kijken naar de mossen en schimmels die groeien op de omgevallen boom. Wat heeft hij voortgebracht? Wat groeit en bloeit er op wat hij achterlaat?

Dan kunnen we niet anders dan onder de indruk zijn van de impact van zijn werk: op methodes in de geestes- en sociale wetenschappen, op filosofische scholen als ‘new materialism’ en artistiek-ecologische projecten als de ‘Ambassade van de Noordzee’.

Toen ik, in 2000, filosofie begon te studeren was Latour al mateloos populair. Er waren studenten die de zogenaamde actor-netwerktheorie (ANT) welhaast als een religie aanhingen, met Wij zijn nooit modern geweest (1994) als Bijbel. In dat boek, dat vaak als zijn hoofdwerk wordt gezien, kwamen twee kernideeën uit eerdere werken samen. Ten eerste: in tegenstelling tot wat vanaf de Verlichting beweerd werd, heeft het menselijk subject geen monopolie op ‘handelen’. Ook niet-mensen zijn ‘actoren’; zij liggen niet passief te wachten tot wij ze gebruiken, maar ze sturen ons op allerlei manieren. Favoriet voorbeeld was de verkeersdrempel, die ons als een ‘gendarme couché’ ( ‘liggende agent’ ) dwingt om gas terug te nemen. Binnen de zogenaamde Science and technology studies (STS) leverde dit inzicht een niet aflatende stroom artikelen op waarin werd aangetoond hoe technologie x of y inwerkte op menselijk handelen – dikwijls met een nogal voorspelbaar karakter, omdat volgens Latour immers iedere entiteit een actor is.


Lees ook deze necrologie van Bruno Latour

Het tweede kernidee is dat wetenschappers geen feiten ontdekken, maar die zelf produceren. Deze stelling maakte Latour in sommige kringen berucht, als de postmoderne professor die beweert dat wetenschap ‘slechts’ een afspraak is en dat feiten gereduceerd kunnen worden tot sociale relaties (macht of geld). Maar dat is een misvatting, zoals de Nijmeegse filosoof Arjen Kleinherenbrink uitlegt in zijn uiterst heldere inleiding De constructie van de wereld. Latour was weliswaar een constructivist, maar geen sociaal-constructivist, laat staan een relativist. Hij wil, aldus Kleinherenbrink: ‘juist bijdragen aan de realiteit van feiten, door keer op keer te laten zien dat wetenschappelijke uitingen stevig zijn ingebed in controleerbare en omkeerbare ketens van zorgvuldig op elkaar afgestemde instrumenten en protocollen.’ Dat is nu juist wat feiten onderscheidt van meningen, of van het ‘eigen onderzoek’ van de complotdenker of pseudowetenschapper.

Van wetten en worsten wil je niet weten hoe ze gemaakt worden, zo luidt een beroemde uitspraak van Bismarck. Maar Latour wilde juist wél weten hoe feiten gemaakt worden. Met dat kijkje in de keuken wilde hij geen afgrijzen maar juist bewondering afdwingen. Ook hier, zo laat Kleinherenbrink zien, vocht Latour een tweefronten-oorlog: tegen de positivisten en realisten die meenden dat er een natuur ‘daarbuiten’ was waar de feiten simpelweg voor het oprapen lagen, maar ook tegen de sociaal constructivisten die dachten dat feiten enkel uit taal en macht bestonden.

Tandeloos

Zelf werd ik nooit gegrepen door het ‘Latourisme’, en wel om twee redenen. In de eerste plaats heb ik nooit begrepen wat er nu precies de verklarende of verhelderende kracht van was. Als empirische methode heeft het ongetwijfeld meerwaarde, niet alleen in de sociologie maar bijvoorbeeld ook in de kunstgeschiedenis. Maar als filosofie slaat Latours ‘platte ontologie’ de zaken, inderdaad, plat. Alles is een actor, er is geen onderscheid tussen menselijk en niet-menselijk handelen, tussen cultuur en natuur. Huppakee, alles in de blender en wat er uitkomt is een soort ondefinieerbare pap; geen actor ‘bestaat’ immers in strikte zin, omdat hij is opgebouwd uit talloze verbindingen in het netwerk. Latours ANT lijkt zo, paradoxaal genoeg, reductionistisch in zijn antireductionisme (een BPT, blender-pap theorie).

Ten tweede leverde het in mijn optiek een tandeloze filosofie op, die weliswaar paste in het postpolitieke tijdperk van de jaren negentig, maar die je in een tijd waarin, om het met Gramsci te zeggen, ‘het oude sterft maar het nieuwe nog niet geboren kan worden’, met lege handen laat zitten. De term ‘kapitalisme’ kom je bij Latour bijvoorbeeld amper tegen; dergelijk taalgebruik was voor hem veel te abstract, deed geen recht aan de complexiteit van de wereld.

Het politieke engagement dat ik tijdens mijn studie in Latours werk had gemist was wel te vinden in drie late boeken, een soort eco-trilogie: Oog in oog met Gaia, het al genoemde Waar kunnen we landen? en het tijdens de coronapandemie gepubliceerde Waar ben ik? Ook hier waren de analyses vaak prikkelender dan de perspectieven die hij aanreikte. Zijn ‘platte’ ontologie speelde hem politiek gezien parten: hoewel de klimaatcatastrofe bij uitstek een terrein is waarin alles met alles verweven is, is het toch echt menselijk handelen geweest dat ons in deze crisis heeft doen belanden. Zoals ecoloog Andreas Malm, scherp criticus van Latour het verwoordt: ‘Mensen, en alleen mensen, hebben een stok in het wespennest gestoken.’

De ‘Memo’ is andermaal een poging zijn ecofilosofie te politiseren, maar een poging die niet volledig overtuigt. Daarmee is het boekje kenmerkend voor het oeuvre van Latour: origineel en provocatief, afwisselend humoristisch, ergerniswekkend en ondoorgrondelijk, maar uiteindelijk tekortschietend in politieke kracht. De urgentie van de boodschap is er niet minder om. Van gene zijde roept Latour ons op om een kant te kiezen in de klassenstrijd die komen gaat.