De echte helden van deze boekenweek

Michel Krielaars

Tijdens de Boekenweek van 1989 woonde ik in communistisch Moskou om onderzoek te doen naar de verliezers van de Russische revolutie, de mensjewieken. Dagelijks liep ik door de grauwe straten, waar amper eten te koop was en westerlingen vaak als vijandige afgezanten van een andere planeet werden beschouwd. Mijn bestemming was steevast de Leninbibliotheek, tegenover het Kremlin. Als ik in de marmeren gang van dat boekenpaleis de sneeuw van mijn laarzen had geklopt en mijn jas in de garderobe aan een mopperend omaatje had afgegeven, nestelde ik me in de grote leeszaal aan een van de door boekenkastjes in tweeën gedeelde tafels. In het licht van de groengekapte bureaulampen ging ik dan aan het werk, de geur negerend van het oude zweet van degene naast me. Nergens voelde ik me zo op mijn gemak als in die bibliotheek, tussen al die boeken en lezende lotgenoten.

Dat geluksgevoel kwam terug toen ik Geheugen, geschiedenis, beschaving las van schrijfster Mira Feticu (Boekarest, 1973). Het is een ‘lofzang op de bibliotheek’, waarin ze vertelt over haar fascinatie voor bibliotheken als pijlers van de menselijke beschaving, waar door middel van boeken zowel het verleden wordt bewaard als het heden uitgelegd. Boeken zijn wegwijzers in het leven, schrijft ze. En: ‘Een bibliotheek is de plek waar je in balans, in het reine kunt komen met jezelf.’

Feticu beseft als geen ander dat bibliotheken in Nederland worden bedreigd door de efficiency-hysterie van de overheid. Alles moet kleinschaliger, waardoor er steeds minder boeken overblijven. De directeur is tegenwoordig meer een manager dan een bibliothecaris die zijn klanten optimaal van dienst wil zijn. En daardoor verliest een bibliotheek haar functie als een centrum van schoonheid en wijsheid.

Hoe bijzonder de rol van een boek in iemands leven kan zijn, illustreert Feticu aan de hand van een waargebeurd verhaal over concentratiekamp Bergen-Belsen. Daar circuleerde onder de gevangenen een exemplaar van Thomas Manns De Toverberg. Ieder van hen had een uur om erin te lezen. Het gaf troost en liet hun even de wreedheid van het kamp vergeten.

Ook vertelt Feticu over haar ervaringen in het Boekarest van rond 2000. Met haar medestudenten wereldliteratuur stond ze toen een uur of langer in de rij om een moderne westerse roman te kopiëren op het ene kopieerapparaat dat de universiteit in het centrum van die stad rijk was.

Feticu grossiert in anekdotes over de tijd waarin ze zelf op de Haagse bibliotheek werkte. Vooral de rokkenjagende directeuren moeten het daarbij ontgelden. Ook voert ze allerlei excentrieke personages.uit de boekgeschiedenis op. Zoals haar landgenoot Badea Cârtan, die eind 19de eeuw vanuit het koninkrijk Roemenië zo’n 200.000 boeken naar Transsylvanië smokkelde, dat toen onder Hongaars bestuur viel en waar Roemeense boeken verboden waren. En dan is er de Perzische grootvizier die in de 10de eeuw zijn privébibliotheek van 117.000 boeken op 400 kamelen altijd met zich meenam als hij op reis ging.

Maar het grootste eerbetoon bewaart Feticu voor de bibliotheekbezoekers, van zwervers tot gezeten burgers. Met al hun eigenaardigheden zijn zij de ware helden van haar betoog. Zoals de bibliotheken dat tijdens deze boekenweek voor mij zijn.


Lees ook dit interview met boekhistorica Irene Vallejo: Irene Vallejo schrijft wervelend over de geschiedenis van het boek, ‘een halsstarrige overlever’