De duivel is aardig, meelevend en dol op appels

Ruim twintig jaar voordat componist Adrian Leverkühn zijn pact met de duivel sluit in Thomas Manns modernistische meesterwerk Doktor Faustus (1947), is een Engelse oude vrijster hem voor. In Sylvia Townsend Warners eerste roman Lolly Willowes, of: de liefdevolle jager (1926), eveneens modernistisch en bijna even meesterlijk, verkoopt Laura (Lolly voor intimi) haar ziel aan Satan en wordt een heks. Maar waar je bij Thomas Mann, dankzij de titel van de roman, van meet af aan vermoedt wat Adrian Leverkühn te wachten staat, zie je in Lolly Willowes aanvankelijk geen convenant met Lucifer aankomen. Omdat het boek – gelooft u me – mooier, geestiger en betekenisvoller wordt als u weet wat u te wachten staat, doe ik u deze spoiler vast cadeau.

Na de dood van haar vader, in 1902, wordt de achtentwintigjarige, ongehuwde Laura opgenomen in het gezin van haar broer Henry en verhuist van het platteland naar Londen. Of ze hier behoefte aan heeft wordt niet gevraagd, in de ogen van haar familie kan een alleenstaande vrouw niet over zichzelf beschikken. Als een oude tafel wordt Laura van het ene huis naar het andere verplaatst, ‘een erfstuk dat in het testament over het hoofd was gezien’. Dat Laura, die dankzij een nalatenschap financieel onafhankelijk is, ook best iets artistiekerigs of geëmancipeerds zou kunnen doen, komt bij niemand op, zelfs niet bij haarzelf. De Willowesen ‘waren een behoudende familie die haar ouderwetse mores koesterde’, van die moderne onzin moeten ze niets hebben.

Twintig jaar lang schikt Laura zich braaf, gedienstig, naar de wensen van haar familie. Dat er meer in haar zit dan een onbetaalde bediende, borrelt alleen af en toe naar boven. Uit haar gewoonte om ’s winters haar kamer vol met peperdure, kasgekweekte lelies en azalea’s te zetten, bijvoorbeeld. Of uit de merkwaardige uitspraken die ze doet in gesprekken met de huwelijkskandidaten die Henry – tevergeefs – op haar afstuurt.

Gefrustreerde vrouw

Het eerste deel van de roman schetst Laura’s eentonige leven in het gezin van haar broer en lijkt zo een traditionele roman te worden over een gefrustreerde vrouw en haar onvervulde leven – ofschoon wel verteld met een constante zweem van ironie en vol prachtige, droogkomische observaties. Maar in deel twee, als de kinderen opgegroeid zijn, de Eerste Wereldoorlog voorbij is en vrouwen heeft laten ruiken aan onafhankelijkheid, begint Laura’s juk steeds pijnlijker te knellen. Ze geeft zich over aan dagdromen en hallucinaties, wandelt in gedachten ‘langs verlaten kustpaden, of door velden en moerassen’. Diep in haar wezen voelt ze iets dat bevrijd wil worden, iets duisters: ‘Haar geest reikte naar iets wat haar ervaring ontging, iets wat schimmig en dreigend was en toch aangenaam’.

Haar visioenen worden sterker en Laura neemt ze serieus. Tegen het nadrukkelijke verbod van Henry in verlaat ze London en gaat in Great Mop wonen, een afgelegen dorpje in de heuvels. Even is ze hier vrij, onafhankelijk, helemaal in haar element. Tot haar neef Titus ook besluit naar Great Mop te verhuizen en haar terug het ‘tante-Lolly-schap’ intrekt. Hij verwacht dat ze voor hem zal zorgen, zijn sokken zal stoppen, knopen aan zijn jasje zal naaien, en Laura is niet tegen hem opgewassen.

Liefdevolle jager

Nu pas zien we wat een nachtmerrie de twintig jaar bij haar familie voor Laura zijn geweest. Ze dacht dat ze ontsnapt was, naar ‘de veilige noordelijke oever van de Ohio’, maar ze hebben haar alweer te pakken. Laura is radeloos, volledig in paniek, ‘ziek van de allesverterende woede van de slaaf’, en haar wanhoop, die Townsend Warner zo invoelend beschrijft dat je als lezer nog net niet zelf de handen begint te wringen, maakt het volslagen aannemelijk dat ze de hulp van de duivel inroept. Wie anders kan haar van haar familie bevrijden?

Maar in dit boek is niks zoals je verwacht en de duivel – de ‘liefdevolle jager’ uit de titel – blijkt een prima kerel. Niks geen hoorntjes of gespleten hoeven, geen trucs of gegoochel met woorden: Satan is aardig, meelevend, dol op appels en waarschijnlijk, denkt Laura, ‘vrij dom’. Hij jaagt Titus het dorp uit en kroont Laura tot heks. De enige manier, concludeert ze, waarop een vrouw vrij kan zijn, haar eigen levensweg kan bewandelen, haar hang naar avontuur kan stillen. Aan het eind van het boek slaapt Laura voor het eerst in haar leven buiten, onder de sterrenhemel. Dat kan, als je een heks bent, veilig in de wetenschap dat je nieuwe meester je niet zal storen. Want dit is het grote voordeel van de duivel boven gewone mannen: hij laat je met rust als je daar behoefte aan hebt.

Daarmee lijkt Lolly Willowes overduidelijk een roman die gaat over ontsnappen aan het patriarchaat. Tegelijkertijd zou je ook kunnen stellen dat Laura van de ene man – broer Henry – in de armen van de andere vlucht, de appelminnende Asmodee. Is Laura aan het eind echt vrij? Dat de roman ‘Lolly Willowes’ heet en niet ‘Laura Willowes’ is veelzeggend, de titel lijkt haar stevig terug te duwen in het tante-Lolly-schap. Aan de andere kant is Laura ontegenzeggelijk haar eigen mens geworden, ze kan slapen waar ze wil en hoeft nooit meer de sokken van haar familieleden te stoppen. Daarbij, is het niet veelzeggend dat in deze roman de duivel te prefereren is boven de gevestigde, mannelijke orde?

Bij verschijning was Lolly Willowes meteen een hit, zowel in Engeland en op het Europese continent als in Amerika. Toch is Townsend Warner nooit echt bekend geworden bij het grote publiek, iets dat haar bewonderaars niet kunnen begrijpen. Zijn haar boeken te moeilijk, te origineel? Was ze haar tijd vooruit? Schreef ze teveel? (Ze publiceerde meer dan honderd verhalen in de prestigieuze New Yorker, een record.) Of bereikte ze nooit een mainstream literaire status doordat ze veertig jaar lang openlijk in een lesbisch ‘huwelijk’ leefde? Dat ze niet eens de moeite nam om te doen alsof zij en haar partner gewoon goede vriendinnen waren, zoals gebruikelijk in die tijd, vonden sommigen aanstootgevend.

Je kan hierover eindeloos speculeren, maar het is gelukkig nooit te laat om beroemd te worden. Hopelijk is deze eerste Nederlandse vertaling van Townsend Warner niet de laatste, zodat we haar ten minste hier uit de vergetelheid kunnen vissen.