‘De dierenliefde moet in hun dna hebben gezeten’

‘Mijn ouders leerden mij al op jonge leeftijd hoe je moet omgaan met dieren. Voorzichtig aaien in de richting van de vacht, niet ertegenin. Respect en liefde voor dieren werden me met de paplepel ingegeven. Niet vreemd als je bedenkt dat zij beiden met dieren waren opgegroeid.

Gert, mijn vader, hield een grote witte melkgeit, waarmee hij een aantal lammetjes had gefokt. Toen de Hongerwinter kwam was het kiezen of delen. Helaas heeft de moedergeit het niet overleefd: de slager van de hoek heeft het dier in de keuken geslacht. Gert heeft er geen hap van gegeten.

En Gerrie, zijn buurmeisje, evenmin. Zij bracht uren door in het duivenhok van haar vader. Hij was niet alleen een succesvolle duivenmelker, maar ook een soort duivendokter. Hij spalkte gebroken pootjes en hechtte op een primitieve manier duiven met draadwonden. Gerrie kreeg als meisje een hondje dat ze in de oorlog is verloren. Ze kon er als negentigjarige nog emotioneel van worden als ze erover sprak.

Gert en Gerrie trouwden in 1953 in Leiden. Gerrie had een opleiding gevolgd tot costumière-coupeuse en (ver)maakte als zelfstandige kleding vanuit huis. Gert was calculator bij een staalconstructiebedrijf. Ze kregen twee zoons, ik ben de oudste. In de loop der jaren kwamen er in ons gezin heel wat huisdieren voorbij: katten, honden, konijnen, parkieten, hamsters, kauwtjes, kippen, duiven en egels.

De dierenliefde moet in hun dna hebben gezeten. Ik koos in 1972 voor een studie diergeneeskunde. Na 38 jaar in de praktijk ben ik gestopt als dierenarts. Als dat geen goed dna is geweest?”

Opgetekend door