De diepe wortels van het antisemitisme

Door Europa „verspreidt zich een machtig, vijandig volk, dat met alle andere volkeren duurzaam op voet van oorlog verkeert.” Dat is: het Jodendom. Dus word wakker, Europeanen, want „zijn jullie dan nog niet tot de conclusie gekomen dat dit gevaar jullie voortdurend honderdvoudig omringd (sic)?”

Het is hatelijke taal over het ‘vijandige volk’ van de Joden die niet ontsproten is aan de pen van Führer Adolf Hitler, in Mein Kampf. Ook niet aan die van de Amerikaanse automagnaat Henry Ford (1863-1947), die geloofde dat „de Joden de [Eerste Wereld]oorlog hadden veroorzaakt” en die in zijn krant The Dearborn Independent een 91-delige tirade afdrukte tegen ‘de Internationale Jood’.

Nee, bovenstaande giftige tekst stamt van de grote Duitse filosoof en verlichter Johan Gottlieb Fichte (1762-1814), een van de grondleggers van het Duitse Idealisme. Behalve filosoof was Fichte een fervente nationalist die in Joden een ‘vijand binnen de staat’ zag, een thema dat tot op heden te vinden is (nu ook of vooral over moslims). Fichte vreesde dat de Duitsers, bezig zich te verenigen, „onder de voet gelopen” zouden worden door dit „robuuster en krachtiger” volk, schreef hij in zijn Bijdrage over oordelen van het publiek over de Franse revolutie (1793).

Fichte’s fragment is opgenomen in Ooggetuigen van het antisemitisme, samengesteld door Emile Schrijver, bijzonder hoogleraar geschiedenis van het Joodse boek en directeur van het Joods Cultureel Kwartier, en Ruth Peeters, onderzoeker en tekstschrijver. De bundel van 43 teksten van Oudheid tot halverwege de twintigste eeuw komt als geroepen, nu antisemitisme opnieuw vol in de aandacht staat. Wie er nog aan herinnerd moet worden hoe diep geworteld Jodenhaat is in de Europese geschiedenis en cultuur – laten we zeggen minister Mona Keijzer en de haren – kan met deze handzame bundel zijn huiswerk doen.

Hitler en Wagner

Naast Fichte ontmoeten we in de chronologisch opgezette bundel teksten van gepatenteerde antisemieten als, uiteraard, Hitler (de Jood is „altijd slechts parasiet in het lichaam van andere volkeren”) , Richard Wagner (de Jood „heerst en zal blijven heersen zolang het geld de macht blijft””), de rassendenker Houston Stewart Chamberlain – die Joden niet beschouwde als semieten maar als een inferieur voorbeeld van ‘raszuiverheid’. En de kerkhervormer Maarten Luther die in 1543 tekeer ging tegen „Joden en hun leugens”. De laatste inclusief een nawoord van zijn vertaler, de NSB’er Pieter Emiel Keuchenius (1941), over de Joden als ‘woestijnnomaden’ en ‘bloedvreemden’.

Ook de Protocollen van de Wijzen van Sion (1905) zijn present, een van origine Russische bron over een Joodse wereldsamenzwering die nog altijd wordt aangehaald in complottheorieën. Opgenomen zijn ook tal van minder beruchte anti-Joodse aanklachten, zoals die van een anonieme Zweedse prediker rond 1450 over „het kwaadaardige en de duivelse woede van de Joden”. In de rij vinden we verder de humanist Erasmus met zijn schimpscheuten over bekeerde Joden (1517) en de dichter T.S. Eliot, van wie de omstreden passage stamt dat „grote aantallen vrijdenkende Joden” onwenselijk zijn in een homogene samenleving (1933). Alle fragmenten, vele voor het eerst vertaald, worden voorafgegaan door korte heldere inleidingen.

Het ‘ooggetuigen’ in de titel is wel wat dubbelzinnig, zoals Schrijver en Peeters in hun inleiding erkennen, de bundel bevat zowel antisemitische teksten als min of meer objectieve verslagen van Jodenhaat, zoals een bloedstollende aanklacht tegen de pogroms van 1648 en 1649 in het huidige Oekraïne. Ook Tacitus’ koele beschrijving van Joden en hun godsdienst (circa 100-110 n.Chr.) is opgenomen.

Voorafgaand aan de teksten bespreken de samenstellers hun keuze, maar ook kort de definities die de ronde doen van antisemitisme – een term die pas gangbaar werd in de negentiende eeuw – en de interpretatieverschillen die daarover bestaan. Ze scharen zich aan de zijde van de Duitse historicus Peter Schäfer die in zijn Korte geschiedenis van het antisemitisme (2022) het woord gebruikt voor „elke historische vorm van Jodenhaat”. Dat kan slaan op Romeinen die de Joden wantrouwden wegens hun culturele afzondering en monotheïsme, op middeleeuwse haat jegens hen als Christus-moordenaars, en op biologisch of nationalistisch racisme dat in Joden een volk van ontwortelde Untermenschen ziet.

Beperkt tot Europa

De bundel heeft ook duidelijke grenzen. De samenstellers hebben zich beperkt tot Europa (daarbuiten achtten ze hun expertise te gering), ze mijden de Tweede Wereldoorlog (omdat het aanbod aan antisemitische teksten uit die jaren „bijkans oneindig” is ) en hun selectie stopt kort na die oorlog. De laatste tekst is een verslag van de rechtsgang rond een Joods pleegkind. Haar moeder, vermoord in Auschwitz, wilde dat het kind, mocht dat de oorlog overleven, Joods zou worden opgevoed. De rechter wees het af, het meisje was in goede handen en de godsdienst van de ouders speelde „geen rol van betekenis”. Een voorbeeld uit vele van de kille ontvangst waarop Joden die de kampen hadden overleefd, in het bevrijde Nederland konden rekenen.

De beperkingen die de samenstellers zichzelf hebben gesteld zijn begrijpelijk, maar ze hebben wel een hoge prijs. Juist nu antisemitisme weer inzet is geworden van cultuurstrijd, zou een gewogen selectie van niet-Europese bronnen welkom zijn geweest. Ja, inclusief fragmenten uit islamitische teksten.

Ook naoorlogse, actuele voorbeelden waren meer dan nuttig geweest. Antisemitisme woekert voort in Holocaust-ontkening en ander historisch revisionisme. Sinds de kredietcrisis, de pandemie en de Gaza-oorlog keren anti-Joodse stereotypen – de Jood als indringer, uitzuiger, kapitalist en wapenhandelaar – volop terug in complottheorieën en ‘alternatieve’ media. Een keus uit zulke recente teksten had de bundel ongetwijfeld controversiëler gemaakt, maar ook nog urgenter.

Je vermoedt dat de samenstellers zich niet in dat wespennest hebben willen steken – en neem het ze eens kwalijk. Ook in de huidige vorm heeft hun bundel grote verdiensten. Anderen antisemitisme aanwrijven zonder eerst in de spiegel te kijken – zie Mona Keijzer – wordt er een stuk lastiger door, en dat is winst.

Ook maakt de grote variatie aan teksten, waarin ‘de Joden’ van alles wordt toegedicht, nog eens duidelijk hoe doorzichtig het excuus is dat ‘echt’ antisemitisme zich niet richt op het gedrag van Joden maar op ‘Jood-zijn’ als zodanig. Racistische oordelen zijn niet zo abstract, maar sociaal geladen en historisch getekend. ‘Jood-zijn’ is onder antisemieten altijd al ‘gevuld’ met kwaadaardige associaties. Uiterlijke kenmerken als huidskleur of kleding staan voor iets anders, ook als het om andere gestigmatiseerde groepen gaat. Ze zijn het haakje waar de gloeiende haat aan wordt vastgeknoopt.


Lees ook

De diepe, racistische wortels van de omvolkingstheorie

Het nazi-idee van Umvolkung draaide niet om de verdringing van het Duitse volk of zijn cultuur, maar om een strategie om het witte Duitse volk in omvang te doen toenemen.