De boer van de toekomst zaait elke paar meter een ander gewas

In de drie meter brede strook met veldbonen lopen spinnen en torretjes over de grond. Hommels zoemen af en aan. Zo ziet senior onderzoeker agro-ecologie Wijnand Sukkel het graag. „Hommels zijn betere bestuivers dan honingbijen”, zegt hij. Op een veldboonplant ziet hij een bruin soldaatje, een keversoort. „Dat is goed, want dat is een luizeneter, en luizen willen we hier niet.”

Maar naast de veldbonen ligt een even brede strook waar een mengsel van gras en klaver is ingezaaid, en daar is het beeld een stuk minder rooskleurig. Het barst van de muizenholen. „Nog niet alles gaat goed”, zegt Sukkel, terwijl hij naar een plek wijst waar alleen nog gras staat. „De muizen lijken gek op klaver”, zegt hij. „En ze eten ook van de wortelen”, wijst hij naar weer een strook verderop. „We weten nog niet goed hoe we de muizen onder controle moeten krijgen.”

Vier jaar loopt de proef nu, aan de noordoostelijke rand van Lelystad. Sukkel doet hier, met collega’s van de Wageningen Universiteit & Research, onderzoek naar strokenteelt. Gewassen worden niet als uitgestrekte monocultuur verbouwd, maar naast elkaar, in stroken. Op de akker waar we staan zijn de stroken drie meter breed, en worden er zes gewassen verbouwd, verdeeld over acht stroken: grasklaver, aardappel (een ras dat laat wordt geoogst), wintertarwe, weer grasklaver, veldboon, aardappel (een vroeg ras), ui, peen. En dan weer grasklaver, aardappel… Verderop zijn de stroken vijftien meter breed.

De inzet is hoog. Sukkel ziet strokenteelt als een van de bouwstenen van een toekomstige, duurzame akkerbouw. Met veel meer biodiversiteit. En geen milieuschade meer door bestrijdingsmiddelen en (kunst)mest. De gewasopbrengsten moeten liefst vergelijkbaar zijn met die in de gangbare teelt, of zelfs hoger. De resultaten over de eerste vier jaar komen binnenkort beschikbaar.

We willen de variatie in Nederland vangen

Dirk van Apeldoorn
agronoom

Inmiddels is het onderzoek uitgebreid. Sinds vorig jaar doen vijfentwintig akkerbouwers mee die strokenteelt al in de praktijk toepassen. Ze zitten verdeeld over Nederland, op verschillende typen grond, werken met verschillende aantallen gewassen en met uiteenlopende strookbreedtes. „We willen de variatie in Nederland vangen”, vertelt agronoom Dirk van Apeldoorn, die het project samen met hoogleraar Erik Poelman coördineert. Gevraagd naar de problemen met de muizen, zegt Van Apeldoorn: „Dat is specifiek voor de Flevopolder. Bij veel andere telers zien we dat niet.”

Strokenteelt zal er niet zomaar komen, weten Van Apeldoorn en Sukkel. Het moet opboksen tegen het bestaande „supergeoptimaliseerde” systeem dat na de Tweede Wereldoorlog is ontstaan. Een systeem van schaalvergroting en mechanisatie dat heeft geleid tot monocultures, die met steeds grotere machines worden geoogst. Maar dat systeem zal moeten veranderen, vinden ze. Want monocultures zijn extra kwetsbaar voor plagen. En het gebruik van bestrijdingsmiddelen en (kunst)mest is de afgelopen decennia weliswaar afgenomen, maar ligt nog steeds te hoog. Het schaadt mens en natuur – de stikstofcrisis komt hieruit voort. Ook is de biodiversiteit erdoor afgekalfd, zowel boven- als ondergronds. „En door het gebruik van steeds zwaardere machines is inmiddels 45 procent van de Nederlandse landbouwgrond verdicht”, zegt Sukkel. Planten kunnen daardoor niet meer zo diep wortelen, en regenwater spoelt snel weg.

Edwin Tigchelaar aan het werk op zijn stroken in Wageningen.
Foto Bram Petraeus

Foto’s Bram Petraeus

En dan is er nog het opdoemend probleem van klimaatverandering. Nu al teisteren extremere droogtes en heftigere regenbuien de akkers. Dat zal alleen maar toenemen zolang de opwarming aanhoudt. Ook dat vraagt aanpassingen.

Voor al die problemen proberen ze in Lelystad oplossingen te verzinnen. „Onze kern is wel strokenteelt, maar het onderzoek gaat breder”, zegt Sukkel. „We ontwikkelen bijvoorbeeld ook nieuwe, lichte robots, onder andere voor het verwijderen van onkruid en het heel precies toedienen van pesticiden.” Ook wordt de bodem niet meer omgeploegd, waardoor water en voedingsstoffen beter worden vastgehouden. En de tractoren rijden over vaste paden, om de verdichting van de bodem zoveel mogelijk te beperken.

Niche-differentiatie

Achter strokenteelt zit een ecologische theorie, zegt Van Apeldoorn: niche-differentiatie. Doordat soorten hun omgeving (niche) net iets anders gebruiken, concurreren ze elkaar niet de tent uit, maar kunnen ze beter samenleven. De ene plant wortelt net iets dieper dan de andere, of haalt net iets andere mineralen uit de bodem. In de landbouw wordt niche-differentiatie bereikt door variatie in de gewassen te brengen. „Ui wortelt bijvoorbeeld heel oppervlakkig, peen gaat dieper”, zegt Van Apeldoorn. Zo wordt de bodem optimaal gebruikt. Daarnaast worden veel gewassen op een ander tijdstip gezaaid of gepoot, wat de concurrentie om licht vermindert. Zoals bij wintertarwe en mais, zegt Sukkel. „Als de wintertarwe afrijpt heeft het geen zon meer nodig, terwijl de mais dan hard begint te groeien.” Elk gewas trekt ook zijn eigen verzameling schimmels, insecten, vogels aan. Dat vergroot de biodiversiteit. Volgens weer een andere theorie (de natural enemy hypothesis) verhoogt de variatie in gewassen de kans op de komst van plaagbestrijders, zoals het bruin soldaatje.

Gewasdiversificatie kan op veel manieren, zegt Van Apeldoorn. Strokenteelt is er slechts een van. Je hebt bijvoorbeeld ook agroforestry, een mengvorm van land- en bosbouw. Of mengteelt, waarbij gewassen kriskras door elkaar staan. Maar daarbij is het oogsten lastiger. „We hebben voor strokenteelt gekozen omdat dat het dichtst bij de gangbare akkerbouw zit”, zegt Van Apeldoorn. „Een boer kan dan meestal z’n machines nog blijven gebruiken.”

Gewasrotatie

Duizenden proeven zijn er de afgelopen halve eeuw wereldwijd uitgevoerd met gewasdiversificatie. In 2019 publiceerde de Franse agronoom Damien Beillouin van de Université Paris-Saclay er met collega’s een meta-analyse van, in Environmental Research Letters. Ze bekeken zeven varianten van gewasdiversificatie, waaronder rotatie, strokenteelt en agroforestry. Alle varianten zijn, vergeleken met monocultures, gunstig voor de biodiversiteit. En een meerderheid van de proeven laat ook een positief effect op de opbrengst zien, schrijven ze. Alleen bij agroforestry was dat, gemiddeld, niet het geval. „Maar hierbij was de variatie in opbrengst ook het grootst”, zegt Sukkel. „Soms lag die beduidend hoger.” En juist bij agroforestry verbeterde de bodemkwaliteit het meest. Wel zien de onderzoekers nog een hoop gaten in de kennis. De meeste studies waren gericht op granen, met name mais en tarwe. Slechts weinig studies onderzochten combinaties van effecten, zoals opbrengst én effect op biodiversiteit. Een andere groep onderzoekers analyseerde onlangs 43 studies waarin biodiversiteit én opbrengst waren gescoord, en publiceerde er vorig jaar over. In slechts een kwart van de studies gingen allebei vooruit.

De kievit houdt van brede stroken, maar de gele kwikstaart juist weer niet

De gangbare akkerbouw in Nederland past al een vorm van gewasdiversificatie toe: rotatie. Het ene jaar verbouwt een boer bijvoorbeeld aardappelen, het jaar daarna suikerbieten, en vervolgens tarwe. Maar dat blijkt te weinig om alle problemen op te lossen, zegt Van Apeldoorn. „Stikstof, biodiversiteit, klimaat, pesticiden. Er is meer nodig.”

Sukkel loopt inmiddels tussen de aardappelen. Verderop vliegt een gele kwikstaart weg. Het lijkt erop, zegt Sukkel, dat de kievit een voorkeur heeft voor de bredere stroken van vijftien meter, maar de gele kwikstaart en de veldleeuwerik juist weer niet. „We moeten de precieze analyse nog maken. Maar we weten niet waarom dat verschil er zou zijn.” De grotere variatie aan gewassen maakt het systeem complexer, en de uitkomsten grilliger. „Er zijn zoveel invloeden” zegt Sukkel. Hij denkt alleen al aan de mieren, die hij „wat dubbel” noemt. „Ze eten zaden van onkruiden, dat is goed. Maar ze beschermen ook luizen tegen lieveheersbeestjes, omdat ze uit zijn op de honingdauw van de luizen.” Daarnaast mag je niet elk jaar hetzelfde gewas op eenzelfde stuk land verbouwen, zoals bij aardappel. Want dat vergroot de kans op ziektes. Hoe meer gewassen je in strokenteelt verbouwt, hoe ingewikkelder het bouwplan wordt.

Ook Van Apeldoorn ziet nog veel gaten in de kennis. Of een grotere variatie in gewassen inderdaad meer plaagbestrijders aantrekt, zoals de theorie zegt, is in de dagelijkse praktijk van de akkerbouw nog slecht onderzocht. Dat begint nu te komen. Zo publiceerden Duitse onderzoekers twee jaar geleden een studie bij drie gangbare akkerbouwers in de omgeving van Goslar in Nedersaksen. Op een klein deel van hun land hadden ze de monocultuur vervangen door een gecombineerde teelt van tarwe en raapzaad, in stroken van 27 of 36 meter. In de stroken telden de onderzoekers de helft minder schadelijke luizen en een vijfde minder schadelijke stuifmeelkevers. Maar opvallend genoeg was de totale diversiteit aan plaagbestrijders niet toegenomen. Wellicht was het effect te verklaren door de combinatie van gewassen en de daarin voorkomende plaagbestrijders, suggereren ze. In de tarwe zagen ze vooral spinnen, en in het raapzaad juist gunstige loopkevers.

Zelf heeft Van Apeldoorn drie jaar geleden onderzoek gedaan bij vier bedrijven. Dat waren geen gangbare, maar biologische bedrijven. Hij vergeleek de schade aan kool (witte kool of bloemkool) in monocultures en in strokenteelt gecombineerd met tarwe of gras. Hij onderzocht de vraat aan koolbladeren door vier vlindersoorten, waaronder het klein koolwitje en de koolmot. Bij drie van de vier bedrijven lag de schade in de strokenteelt ongeveer de helft lager. En het gewicht van de kolen was er over het algemeen hoger.

Iedereen zou het liefst aardappelen verbouwen

Dirk van Apeldoorn
agronoom

Maar ook al is de totale gewasopbrengst vergelijkbaar met, of zelfs hoger dan die van monocultures, dat hoeft niet te betekenen dat de boer ook net zoveel, of meer, verdient, zegt Van Apeldoorn. „Want het ene gewas levert meer op dan het andere.” Aardappel verdient doorgaans beter dan suikerbiet of tarwe. „Dus eigenlijk zou iedereen het liefst steeds aardappelen verbouwen.” Daarom probeert hij bij de 25 akkerbouwers in het onderzoeksprogramma meer zicht te krijgen op hun inkomen. Van één bedrijf, ERF in Zeewolde, heeft hij nu de eerste resultaten. Het moet nog gepubliceerd worden. „Ze verdienen 550 tot 800 euro meer per hectare met de acht gewassen in strokenteelt vergeleken met monocultuur”, zegt Van Apeldoorn. Dat komt omdat de opbrengst niet alleen hoger ligt, maar ook stabieler is.

Wijnand Sukkel doet aan de noordoostelijke rand van Lelystad onderzoek naar strokenteelt.
Foto Bram Petraeus

Maar willen gangbare akkerbouwers de stap naar strokenteelt maken? In een Europees project experimenteerden Franse boeren met strokenteelt van tarwe en tuinbonen. Ze waren positief over de opbrengst, maar ze noemden het zaaien en oogsten wel ingewikkelder. Dat is ook de ervaring van de Wageningse masterstudent Brent Meier, die vorig jaar voor zijn afstudeerscriptie vierentwintig akkerbouwers heeft ondervraagd, ook een aantal strokentelers. Als grootste nadeel van strokenteelt zien ze behalve de complexe planning ook onder meer het ontbreken van een afzetmarkt voor strokenteeltproducten met een hogere verkoopprijs.

Speciale klopper

Sukkel is in ieder geval positief over de resultaten die de afgelopen vier jaar in Lelystad zijn behaald. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is met zo’n 80 procent afgenomen. Niet alleen door de strokenteelt, maar ook door de inzet van resistente rassen en de verwijdering van onkruid met robots. En in aardappel worden de larven van de coloradokever met een speciale klopper van de bladeren gezwiept, in een bak opgevangen en verwijderd.

De opbrengst van de gewassen is vergelijkbaar met die in de gangbare teelt, zegt Sukkel, behalve bij ui, daar ligt het lager. „Omdat we minder pesticiden gebruiken en we zien dat ui daardoor veel last heeft van straatgras.” Ook de biodiversiteit van bijvoorbeeld vogels is toegenomen, terwijl Flevoland daar helemaal niet zo’n gunstig gebied voor is.

Intussen, zegt hij, blijven hij en zijn collega’s werken aan verbeteringen. Hij is bezig insectenhotels te plaatsen. Er moet nog een akkerrand met bloeiende planten komen, om meer plaagbestrijders en bestuivers aan te trekken. En met het oog op klimaatverandering wordt nu, diep onder een deel van de strokenteelt, een waterreservoir aangelegd, zodat ook in tijden van droogte water voorradig is…