Grote boeken, wie wil er niet mee gezien worden? Of over meepraten? Boeken die een verrassende, originele, meeslepende ‘nieuwe visie’ presenteren op de wereldgeschiedenis vanaf het jaar nul, of op de post-industriële samenleving, op het kapitaal, op de prehistorie of – uiteraard – op de mens? Op elke luchthaven liggen ze hoog opgetast.
Complicatie is wel dat zulke intellectuele blockbusters, of het nu Capital is van Thomas Piketty (816 pagina’s) of Rutger Bregmans De meeste mensen deugen (528), niet alleen groot zijn in hun ambitie, maar meestal ook qua omvang – zo dik! Voor minder dan honderden pagina’s komt geen Groot idee in omloop.
Dat hoort natuurlijk bij het genre – een koffietafel met een Mikro Gids maakt weinig indruk op praatgrage gasten – maar de omvang kan ook hinderen waar het bij een boek uiteindelijk om gaat: dat het wordt gelezen.
Uitgeverij Atlas Contact haakt op dat knagende onbehagen in met een reeks ultrakorte samenvattingen van Grote Boeken. Nuttige remedie voor wie het meesterwerk klaar heeft liggen maar eerst – of achteraf – op het toilet even snel wil lezen waar het eigenlijk over gaat, of wat erover te zeggen valt. Dat zou ook kunnen door boeken minder dik te maken of bij het Grote Boek een uittreksel mee te leveren, maar je hebt dan toch liever twee keer kassa: eerst met de Bijbel, dan met de catechismus.
Na onder meer De kleine Piketty en De kleine Piketty2 is nu bij Atlas Contact De kleine Graeber en Wengrow verschenen, opnieuw geschreven door journalist Wouter van Bergen. Een samenvatting in – nog altijd – 95 pagina’s van de wereldwijde bestseller The Dawn of Everything (Het begin van alles) van antropoloog annex anarchist David Graeber en archeoloog David Wengrow.
Ook voor lezers zonder koffietafel is deze heldere samenvatting in een handomdraai nuttig, want de twee Davids wandelen met zevenmijlslaarzen – en niet altijd in een rechte lijn – dwars door de wereldgeschiedenis en gooien als ware rebellen van alles overhoop. Zowel Hobbes (met zijn oorlog van allen tegen allen) als Rousseau (paradijs van nobele wilden) had ongelijk over de premoderne mensheid. Mensen werkten samen en experimenteerden volgens de Davids volop met politieke macht en sociale organisatie. Een dwingende evolutie valt volgens hen niet te ontdekken; er is altijd een alternatief.
De kleine-formule heeft ook een nadeel: de weergave is goed, maar kritische weging ontbreekt, zodat de beweringen van Graeber en Wengrow nog meer autoriteit krijgen dan ze al hadden. Goed dus om te blijven bedenken dat De kleine Graeber en Wengrow bedoeld is als samenvatting, het soort uittreksel dat bij een examen goed van pas zou komen. Kritiek dient de lezer er zelf bij te verzinnen, bondige samenvattingen van recensies zijn nog niet in omloop. Misschien een idee voor een nog kleinere appendix?
In de omgeving van Tata Steel slaan nog altijd meer zware metalen en andere schadelijke stoffen neer dan in de rest van Nederland. Sinds de metingen hiervan begonnen, in 2020, valt geen structurele verbetering waar te nemen. Het gaat om lood en polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK’s) in hoeveelheden die „ongewenst” zijn en de gezondheid van kinderen kunnen schaden.
Dat blijkt uit het jongste onderzoek van milieu- en gezondheidsinstituut RIVM rondom de staalfabriek in IJmuiden (circa 9.000 werknemers), waaronder Beverwijk en Wijk aan Zee. Het RIVM doet in opdracht van onder meer Noord-Holland en het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat doorlopend onderzoek in de IJmondregio.
Voor het zojuist gepubliceerde onderzoek keek het RIVM opnieuw naar neergedaald stof (grof stof). Fijn stof, dat ook schadelijk kan zijn voor de gezondheid, bleef buiten beschouwing. Grof stof is vooral risicovol voor kinderen die het bijvoorbeeld bij het buitenspelen kunnen binnenkrijgen.
Het RIVM trof nu iets lagere hoeveelheden lood, PAK’s en aluminium aan dan in 2020, maar de hoeveelheden zijn nog steeds in veel gevallen een veelvoud van die in de rest van Nederland. Wel zag het RIVM een flinke daling van ijzer.
In het rapport plaatst het onderzoeksinstituut een flink aantal kanttekeningen. Het kan niet zeggen of de kleine afnames structureel zijn of toeval: die kunnen afhangen van de uitstoot van Tata Steel, maar ook van „windsterkte en windrichting”.
Het RIVM kan evenmin conclusies trekken over een aantal maatregelen die Tata Steel de afgelopen tijd heeft genomen tegen de verspreiding van stof. Dat geldt bijvoorbeeld voor een windscherm dat was geplaatst vlak voor najaar 2024, de meetperiode. Het instituut stelt voor onderzoek te blijven doen, in de hoop op termijn met meer data wel trends te kunnen ontwaren.
Gevoelig moment
Het RIVM-rapport komt op een gevoelig moment. Tata Steel maakte vorige week bekend ruim 1.600 banen te willen schrappen. De financiële resultaten van de fabriek staan onder druk, Tata lijdt onder de importheffingen op staal van de Amerikaanse president Donald Trump, en rond een langverwachte deal met het kabinet over staatssteun voor vergroening is het al maandenlang stil. Zo’n afspraak zou gepaard moeten gaan met harde garanties voor verbetering van de gezondheid in de omgeving.
Maandagavond kwam bovendien een voor Tata Steel pijnlijk rapport naar buiten. De Omgevingsdienst Noordzeekanaalgebied (ODNZKG), die toezicht houdt op de fabriek, heeft na eigen onderzoek geconcludeerd dat kooksgasfabriek 2 in zeer slechte staat verkeert. Zo wordt onderhoud niet goed uitgevoerd en verkeren verschillende ovenwanden in slechte staat. Er is sprake van een „onacceptabele degradatie” van de fabriek, aldus de dienst.
De omgevingsdienst stuurt al langer aan op sluiting van kooksgasfabriek 2 en is daarover met Tata Steel verwikkeld in een complexe juridische strijd. De dienst heeft Tata meermaals miljoenenboetes opgelegd, die de fabriek moet betalen als de situatie niet snel verbetert.
Lees ook
Lees ook deze reportage van vorige week: Het personeel van Tata Steel zag de ontslagronde wel aankomen
Tata Steel betwist veel maatregelen van de ODNZKG en stelt dat de kooksgasfabriek aan de wettelijke eisen voldoet. Het bedrijf zegt te werken aan een plan van aanpak.
Het RIVM rapporteert geregeld over de relatie tussen Tata Steel en gezondheidsschade in de omgeving. Een van de belangrijkste rapporten publiceerde het in september 2023. Toen bleek dat de levensverwachting rondom de fabriek 2,5 maand korter is dan in de rest van Nederland. Ook is 4 procent van de toekomstige longkankergevallen in de regio toe te schrijven aan de huidige uitstoot van Tata Steel, en 3 procent van de astmagevallen bij kinderen.
Ruim een half jaar wonen ze al elders. Veel bewoners van de wijk Pathmos dachten dat ze na de schade door een fabelachtige hoosbui van vorig jaar binnenkort zouden kunnen terugkeren naar hun huis. Op 21 juli 2024 viel in een van de laagst gelegen delen van de stad in een dag 70 millimeter regen, waarvan 55 millimeter in één uur. Zesenzestig huurwoningen raakten zo doordrenkt met regen en rioolwater, dat ze onbewoonbaar zijn verklaard.
Twee weken geleden verscheen over het herstel van de huizen een rapport, van adviesbureau Arcadis. Herstel van 66 dichtgespijkerde huurwoningen biedt „geen oplossing”, concludeerde de gemeente uit het rapport. „Terugkeer van bewoners naar deze woningen is daarmee niet mogelijk en starten met herstel ook niet.” Het is ook de vraag of de andere woningen in de ruim honderd jaar oude wijk behouden kunnen blijven. Vermoedelijk niet. Tenzij ze ingrijpend verbouwd worden, of gesloopt en herbouwd. Ooit, is de huurders voorgehouden, kunnen ze misschien weer terugkeren.
Riolen liepen vol
Enschede lijdt onder de gevolgen van klimaatverandering. De stad is kwetsbaar bij hevige regen. Enschede is op een stuwwal gebouwd, en er ligt een enorme kleilaag in de bodem die maakt dat het water niet gemakkelijk de diepe ondergrond in zijgt.
Ook op 12 juli vorig jaar regende het pijpenstelen en liepen de riolen vol. „We waren toen ontzettend blij dat alle systemen bleken te werken”, zegt teamleider openbare ruime Peter Dijkstra, verantwoordelijk voor klimaatadaptatie in Enschede. De gemeente heeft in de voorafgaande tien jaar „70 tot 80 miljoen euro” geïnvesteerd in maatregelen om overtollig water te bergen en af te voeren. Toen die eerste enorme bui halverwege juli viel, bleef de schade beperkt. „We bleken 40 tot 55 millimeter regen in anderhalf uur aan te kunnen.”
Maar negen dagen later, op 21 juli, ging het toch mis. Dijkstra: „Toen die bui viel, was de grond al helemaal verzadigd en dat heeft voor veel meer schade gezorgd dan we hadden voorzien.” Het water trok een spoor van vernieling door de huizen.
Een advies dat de GGD een week na de hoosbui opstelde, wijst op de schadelijke effecten van het vocht en het verdunde rioolwater dat in vloeren en muren trok. De huidige situatie is voor de bewoners „fysiek en mentaal zeer belastend”. Zeker voor bewoners met een kwetsbare gezondheid is de situatie „niet houdbaar”, aldus de GGD. „De woningen zijn dermate vochtig dat deze situatie nog langere tijd zal blijven bestaan.”
Dichtgetimmerde huizen aan de Pathmossingel. Zestig gezinnen raken hun huis definitief kwijt na een hoosbui vorig jaar in Enschede. Foto Eric Brinkhorst
Huis verwoest
Gemeentelijk teamleider Dijkstra leeft mee met de bewoners: „Alles wat je hebt opgebouwd is in een half uur verdwenen. Dat doet veel met mensen. Ze zijn nog steeds in tranen. Het is heftig. Je kunt het vergelijken met een brand. Je huis is verwoest.”
Het rapport van Arcadis laat zien dat de volkswijk Pathmos voorlopig niet te redden is. „Geen enkele” van achttien onderzochte maatregelen, die elk tussen de 30 en 105 miljoen euro zouden kosten, kunnen de woningen voldoende bescherming bieden bij een extreme regenbui.
Dijkstra: „De resultaten hebben ons geschokt. We dachten aanvankelijk dat we bassins konden bouwen om water op te vangen. Maar dan nog, zo bleek uit dit onderzoek, zou het water in de kuil die deze wijk is, blijven stromen.” Dijkstra herinnert zich een daaropvolgende bijeenkomst voor bewoners. „Daar kreeg je buikpijn van. Bij het binnenkomen vroegen de mensen wanneer ze terug naar huis konden, en wat wij precies zouden doen. Die moesten we vertellen dat het niet ging lukken. Ze konden hun oren niet geloven.”
Koikarpers en parkieten
De huurders van woningbouwcorporatie De Woonplaats komen soms meerdere keren per dag naar hun afgesloten woningen in de fraai gebouwde wijk Pathmos, die geldt als beschermd stadsgezicht. Om hun koikarpers of bomen te verzorgen. Of, zoals in het geval van Krista Hansen, om parkieten en een enkele kwartel in de gaten te houden, in de volière van de tuin van haar dichtgespijkerde en onbewoonbaar verklaarde woning. Hansen (46) herinnert zich de hoosbui van vorig jaar maar al te goed. „We waren bij de overburen. We zaten te barbecueën toen we onze voeten omhoog moesten trekken om niet nat te worden. Mijn man en mijn zoon hebben vuilniszakken gevuld met zand uit de groenstrook voor de deur, om de deuren mee te barricaderen. Ik liep naar binnen en moest janken, ik zag het water in de kelderkamer omhoog komen, en in de hal en de keuken. We zijn thuis gebleven. We hebben boven geslapen.”
Twee passerende vrouwen proberen Hansens aandacht te trekken. Een van hen woonde tot een half jaar geleden in een straat verderop en spreekt geen Nederlands. Ze laat de andere vrouw vragen wanneer ze weer naar huis terug kan. „Ik weet bijna zeker dat u niet terug kunt”, antwoordt Krista Hansen. „We hebben hier geleefd en veel plezier gehad, maar bij de gemeente zeggen ze dat er op z’n vroegst over acht jaar misschien weer huizen staan.” De vrouw schrikt, ze weet van niets.
Krista Hansen bij de volière van de tuin van haar onbewoonbaar verklaarde woning. Krista Hansen in de volière van de tuin van haar onbewoonbaar verklaarde woning.
Foto Eric Brinkhorst
Chronisch verkouden
Andere huurders wonen nog in de wijk. Bianca Bosch (36), moeder van vier kinderen, heeft geen water in huis gehad, vertelt ze met een chihuahua in haar armen. „Maar als de huizen niet meer te herstellen zijn en er gesloopt gaat worden, denk ik niet dat ik hier als enige kan blijven. En ik wil een volgende ramp voor zijn.”
In de voortuin van een ruime woning zit een stel dat het vorig jaar eveneens op het nippertje droog hield, maar graag zou verhuizen. Shirley en Kevin Eggens hebben twee kinderen van zes en vijf jaar oud, en kijken uit op een rij dichtgetimmerde huizen. Shirley (29): „Drie jaar geleden bleek uit metingen van de GGD dat hier wonen ongezond is, door alle vocht en schimmel. En de regenbui van vorig jaar heeft de situatie niet beter gemaakt. Het weer van nu is niet meer het weer van toen wij hier zeven jaar geleden kwamen wonen. Maar zie maar eens een woning te vinden met evenveel ruimte als deze.”
Kevin (29) is hier geboren, maar wil graag weg. „Dit is een mooie volksbuurt, waar je in de voortuin zit en praatjes maakt met mensen die langslopen. Maar onze gezondheid gaat voor. Sinds we hier wonen, zijn we chronisch verkouden. We vechten tegen het water.” Zoals veel bewoners vertellen ze dat deze buurt veertig meter lager ligt dan andere delen van Enschede, als het ware in een kuil. Ooit stroomden er veel beken door het gebied, met water dat door de textielindustrie van weleer werd gebruikt. De beken zijn verdwenen. Kevin: „En vergeet niet dat vroeger iedereen een boom in z’n tuin had staan. Kijk eens om je heen. Hoeveel bomen zie je hier nog?”
Shirley en Kevin Eggens met hun kinderen voor hun woning aan de Willem de Clercqstraat. Foto Eric Brinkhorst
Huis is onverkoopbaar
Schuin tegenover de familie Eggens woont Henriëtte Schallenberg (53) met man en kind. Zeven maanden heeft ze elders gewoond. Met haar man heeft ze de woning tien jaar geleden van de woningbouwcorporatie kunnen kopen. Twee weken geleden hoorde ze dat de wijk vermoedelijk niet meer te redden is . Ze pakt het advies van Arcadis erbij en wijst op een passage over haar straat. „Slopen benodigd”, staat er. „Dit hadden wij niet verwacht. Wij hebben eerder de gemeente gevraagd of het zin had om de schade te herstellen. Jazeker, zeiden ze, de bewoners komen terug. Dus heeft de verzekering 80.000 euro in dit huis geïnvesteerd, en wij zelf 12.000 euro.”
Ze verwacht niet dat haar huis kan blijven staan als belendende panden worden gesloopt. „Ons huis is onverkoopbaar. We kunnen hier niet blijven als de andere huizen leeg staan en het vocht deze kant op trekt. Maar er is ons wel gezegd dat men ons niet in de kou wil laten staan.”
Schallenberg is verknocht aan dit huis. „Hier ligt mijn hart.” Ze kwam hier na een scheiding wonen, aanvankelijk alleen. Haar vader heeft destijds nog het complete huis geschilderd. „Het was prachtig geworden.” Ze loopt de achtertuin in, toont een rozenstruik. „Honderd jaar oud.” De roos was ooit van haar overgrootvader. „Toen ik hier kwam wonen, heb ik die van mijn vader gekregen.”
Dichtgetimmerde woningen aan de Pathmossingel. Foto Eric Brinkhorst
Behalve de twee leden van het Utrechtsch Studenten Corps (USC) is er niemand thuis in het studentenhuis in het centrum van Utrecht. De ene is eerstejaars. Zijn huisgenoot, al vier jaar corpslid, is kort daarvoor – in het voorjaar van 2022 – in een van de elf kamers van het nieuwe huis getrokken.
Vanuit het niets begint de ouderejaars de eerstejaars te zoenen, schrijft die laatste in een emotionele brief aan zijn huisbaas. De brief duikt twee jaar later – tegen zijn zin – op in een rechtszaak. De jongste jongen weet niet wat hem overkomt, staat in de brief. De ouderejaars deed „dingen met me die ik niet wilde”, schrijft hij. „Radeloos” vertrekt hij een dag later naar zijn ouders. Hij praat met niemand over wat er is voorgevallen, uit vrees dat hij anders „uit huis zou moeten”. Zijn grenzen worden daarna „herhaaldelijk” overschreden, schrijft de jongen, die naar eigen zeggen „mentaal zwaar beschadigd” raakt.
De ouderejaars kijkt heel anders terug op de affaire. Alles gebeurde volgens hem „met consent”.
Decennialang ging de ontgroening van corpsleden gepaard met incidenten: vernederingen, excessief drankgebruik, geweld en zelfs sterfgevallen. Vanwege de incidenten – en onder druk van de universiteiten en hogescholen – is deze ‘kennismakingstijd’ van eerstejaars, ook die in Utrecht, inmiddels minder heftig en beter gereguleerd.
Dat geldt niet voor wat er zich afspeelt in exclusief door corpsstudenten bewoonde huizen. Binnenshuis raken jongere studenten nog steeds in de knel – door groepsdruk, machogedrag, drank- en drugsgebruik of pesterijen door ouderejaars. Zeker in Utrecht, de enige stad in Nederland waar de mannenafdeling van het corps (USC) en de vrouwenafdeling (UVSV) strikt gescheiden zijn.
Aanleiding voor NRC om de Utrechtse corpshuizen te onderzoeken zijn twee recente incidenten. De bekendste is de ‘bangalijst’ met daarop namen, foto’s, telefoonnummers en beoordelingen van vrouwelijke corpsleden, die vorig jaar maart naar buiten kwam. De lijst werd opgesteld door de eerstejaarsbewoners van drie huizen, in opdracht van hun oudere huisgenoten. In dezelfde periode werd USC-lid Sam van Z. – bewoner van een ‘prominent’ huis in de Utrechtse binnenstad – veroordeeld tot twee jaar onvoorwaardelijke celstraf vanwege het verkrachten van twee studentes. Uit onderzoek van NRC blijkt dat excessen zich niet alleen afspelen achter Utrechtse voordeuren, maar ook open en bloot op Texel, waar tientallen USC’ers elke zomer een bijbaan als strandwacht hebben.
Het bestuur (leden) en de reünisten in de Raad van Advies (oud-leden) van het uitsluitend voor mannen toegankelijke USC houden elke poging tot een gesprek met NRC over de corpshuizen af. De studenten die wél wilden praten willen niet met naam en toenaam in dit artikel. Dat komt door het strikt nageleefde voorschrift van ‘externe eer’. Buiten het ‘gele kasteel’, de sociëteit aan het Janskerkhof, worden de circa 1.300 USC-leden geacht niet als corpslid herkenbaar te zijn, misstanden moeten zij intern oplossen en mogen ze niet bespreken met buitenstaanders.
Ook commerciële belangen spelen een rol in de zwijgzaamheid. Het aantal corpshuizen in Utrecht is door een actieve vastgoedstrategie van het USC de afgelopen jaren met bijna de helft toegenomen. De eigenaren van deze nieuwe huizen zijn vooral oud-leden, ouders en andere investeerders die banden hebben met het corps. Negatieve publiciteit rondom de panden kan hen in de portemonnee raken.
Huismores
De stoep voor het dubbele herenhuis aan de Maliebaan staat vol slordig geparkeerde Swapfietsen, veel van de zware gordijnen in de hoge kamers aan de straatkant zijn midden op de dag dicht. Toch zijn de omwonenden blij met hun 44 nieuwe buren. Nette jongens zijn het, zeggen zij tegen NRC, die meedraaien in de groengroep die de grindpaden op de Maliebaan schoffelt en van zwerfvuil ontdoet.
In de Tweede Wereldoorlog hield de staf van de Weerbaarheidsafdeling, de geüniformeerde tak van de NSB, kantoor in het statige pand op de nummers 76 en 78. Later kreeg het een sociale bestemming: er zat een kindertehuis van het Leger des Heils en een opvangplek voor drugsverslaafden en ongedocumenteerde vluchtelingen. Maar sinds drie jaar is het gebouw het pronkstuk van GERU, de vastgoedtak van het USC. De afkorting staat voor ‘gemeenschappelijke ruimte’, de plek in het huis waar de corpsstudenten elkaar treffen, maar in dit geval ook voor het ‘Gezelschap tot Exploitatie en Realisatie van de Utrechtsche Corpshuizen’.
Volgens de website is GERU in 2011 opgericht om „het proces van investeren in een studentenhuis zo soepel mogelijk te laten verlopen”. Het gezelschap staat ouders van corpsleden, reünisten en vastgoedpartijen bij in de „zoektocht naar geschikte huizen”, assisteert bij het aanvragen van vergunningen en het vinden van „mede-investeerders” en helpt „het huis te vullen met nieuwe bewoners”.
Precies zo verliep het met het pand aan de Maliebaan, waar in 2021 de laatste daklozen uit waren vertrokken. Via onder anderen René Kuijten, multimiljonair en al jarenlang de voorzitter van de Raad van Advies van het USC, kwam het pand in beeld. De bijbehorende Stichting Maliebaan 76-78, met als doelstelling onder meer het „in stand houden en bevorderen” van de onderlinge band tussen de „voormalige” en „toekomstige bewoners” van het nieuwe corpshuis, werd eind december 2021 ingeschreven op Kuijtens huisadres.
De eerstejaars zijn verantwoordelijk voor alle „klusjes die moeten gebeuren, maar niet leuk zijn”
De noodzaak voor een eigen vastgoedafdeling wordt uit de doeken gedaan in de ReünistenVox, het blad voor oud-leden. Een kamer in een corpshuis, waar je bent „omringd door heren die vrienden voor altijd” worden, is niet meer vanzelfsprekend, waarschuwt de Vox. Dat komt door „de groeiende ledenaantallen”, maar ook omdat Utrecht „wordt beheerst door types van het kaliber Sharon Dijksma”, die een „anti-studentenbeleid” zou voeren.
GERU is een eclatant succes. Volgens de Vox is het aantal exclusief door USC’ers bewoonde studentenhuizen gestegen van 66 in 2011 tot meer dan 90 in 2023. Een verblijf van een „dag en een nacht” in één van de USC-huizen is een essentieel onderdeel van de Centrale Scholierenborrel, waar jongens die nog niet studeren kennis kunnen maken met het USC, de sociëteit en „de sfeer en het leven in een corpshuis”.
De huizen zijn cruciaal voor het overbrengen van de typisch Utrechtse corporale cultuur. GERU legt op zijn site uit hoe dit werkt: de USC-huizen zijn georganiseerd volgens strikte, hiërarchische regels – zogeheten huismores – waarbij de huisoudste „een leidinggevende taak” heeft en de eerstejaars verantwoordelijk zijn voor alle „klusjes die moeten gebeuren, maar niet leuk zijn”.
Een jaar hel
Ik ben „een moeder, die voor haar zoon een huis heeft gekocht”, zo begint de brief die in september 2024 in tientallen studentenhuizen in heel Utrecht wordt bezorgd. De afzender: een tandarts uit Baarn, reünist van het vrouwencorps UVSV. Zij wil haar bezorgdheid uiten „over de gang van zaken in de Utrechtse Corpshuizen”.
De vrouw is eigenaar van een pand in het centrum van Utrecht, dat zij volgens het Kadaster vier jaar eerder voor 850.000 euro kocht. Als pensioenbelegging, maar ook om haar zoon en zijn vrienden een „veilige en goede start” als corpsstudent te geven. Al snel werd het huis echter gekaapt door ouderejaars, schrijft zij. Die hebben van het pand een officieel en ‘prominent’ corpshuis gemaakt.
Uit rechtbankstukken en gesprekken met betrokkenen wordt duidelijk wat dat betekent. Zo moeten de eerstejaars vrijwel dagelijks „de keuken, gemeenschappelijke ruimte, trappenhuis en alle drie de badkamers” schoonmaken. In huis wordt veel gezopen en gegamed. Huisgenoten die niet meedrinken, bijvoorbeeld omdat zij willen studeren, lopen het risico buiten de boot te vallen.
Twee oudere bewoners, die met hun studie zijn gestopt, maken er een sport van de USC-regel ‘een jaar hel, vier jaar hotel’ aan de jongste bewoners op te leggen. Zij krijgen voortdurend ‘nagels’ toegekend (strafpunten, extra schoonmaakbeurten) of moeten een ‘meelbom’ ondergaan – waarbij hun kamers van onder tot boven met pakken meel vies worden gemaakt.
’s Nachts wordt hun kamerdeur opengezet en een van jongerejaars moet met een tandenborstel de vloer schoonkrabben. Een van de ouderejaars dringt zich seksueel op aan een eerstejaars bewoner. Die schrijft hierover de brief aan de tandarts, waarin staat dat dit tegen zijn zin gebeurde. De zoon van de huisbaas heeft het ondertussen – mede door alle vernederingen – steeds minder naar zijn zin bij het USC.
Een van de jongerejaars moet met een tandenborstel de vloer schoonkrabben
De tandarts trekt herhaaldelijk aan de bel over de problemen, bij het USC en bij diverse reünisten in haar omgeving. Die spreken tegenover haar hun afschuw uit, maar willen niet openlijk partij kiezen. Zo werkt ‘externe eer’ bij het corps.
Uiteindelijk besluit de tandarts zelf in actie te komen, zij is immers de huisbaas. Als ze de jongens laat weten dat zij voortaan bepaalt wie er in huis mogen wonen, ontstaat een juridisch conflict. De vrouw heeft er eerder mee ingestemd dat de kamers in haar huis verdeeld worden volgens de regels van GERU, de vastgoedafdeling van het USC. Dat betekent dat de huurders een sterke rechtspositie hebben en dankzij het zogenaamde ‘coöptatierecht’ zelf beslissen over nieuwe bewoners. De tandarts mag de jongens er niet van het ene op het andere moment uitzetten.
Op 12 april 2024 staat zij daarom in de rechtbank tegenover de USC’ers die in haar huis een kamer huren. Haar zoon is inmiddels verhuisd en gedesillusioneerd met zijn studie gestopt.
Tot een uitspraak komt het niet, vlak voor de rechtszaak wordt er geschikt. Om het huis terug te krijgen moet de tandarts de huurders gezamenlijk 50.000 euro betalen. Bovendien mogen de studenten nog meer dan een jaar in het pand blijven wonen. Pas daarna krijgt zij het huis, zonder huurders, weer terug.
De tandarts is een halfjaar later nog zo boos dat ze de brief schrijft die ze – met hulp van één USC-reünist – naar tientallen studentenhuizen in heel Utrecht stuurt. Ze doet dat „uit liefde” voor USC en UVSV, waar zij zelf „zoveel plezier” heeft beleefd tijdens haar eigen studententijd, schrijft ze. De problemen in haar pand zijn volgens haar het gevolg van uit de hand gelopen vastgoedstrategie van het USC. Het meest verbolgen is ze over het handelen van René Kuijten, „huisvriend”, man van haar beste vriendin en voorzitter van de Raad van Advies van het USC. Kuijten gaf haar advies over het opzetten van het corpshuis.
Kuijten spant een kort geding aan en eist dat de vrouw en de reünist de brief intrekken. De tandarts schikt de zaak vlak voor de zitting, maar de reünist zet door. Kuijten wint vervolgens de rechtszaak, maar kopieën van de brief zijn via corporale appgroepen al het hele land doorgegaan.
Illustratie Fieke Ruitinga
‘Corporale ironie’
In 2019 was er geen vuiltje aan de lucht bij het USC. Integendeel: dat jaar benadrukte economiestudent Jacob Lantsheer in de met gouden letters bedrukte Utrechtsche Studenten Almanak dat het „onmiskenbaar” goed ging met het Utrechtsch Studenten Corps, waar „geen grote publieke schandalen” speelden. Het 726 pagina’s dikke boekwerk – het huizenkatern beslaat circa een kwart daarvan – staat vol „geestige gebeurtenissen” en geeft een goed inzicht in de cultuur van het USC.
Dat betekent: foto’s van strippers met flessen sterke drank, kotsende studenten, een show met krokodillen en struisvogels, een bokswedstrijd tussen mensen met dwerggroei in het sociëteitsgebouw. Onder het kopje ‘varia’ staat een verzameling sterke uitspraken, met de foto’s van de bedenkers ernaast. Die lopen uiteen van „Bij het corps selecteren we louter op rijke, witte mensen” (van een psychologiestudent, inmiddels change manager bij Deloitte) tot „Ik heb vandaag expres een klein Marokkaans meisje laten struikelen” (van een student data-wetenschappen die nu voor ASML de wereld over reist). En: „Toen ik met mijn rechtse blanke vader ging jagen en een paar locals de kurk van mijn fles ’pagne bij het ontbijt liet vangen, besefte ik dat ik de natte droom van Thierry Baudet ben” (van een bestuurslid, nu ict’er).
Achter in de almanak staan de foto’s en telefoonnummers van alle nieuwe leden van zustervereniging UVSV, liefkozend ‘uffen’ of ‘ufjes’ genoemd – een lange parade van vooral blonde meisjes met lang haar. De uitzondering vormen de vrouwen die geen pasfoto hebben ingeleverd, die zijn afgebeeld met bril en kort, roze haar.
Het is spel, ‘corporale ironie’, zeggen de USC’ers die NRC sprak. Zij hebben het liever over de romantiek van het corps: de speeches, de vele adellijke leden, de huisdiners, de toneelavonden, sportclubs, de geschiedenis, saamhorigheid, de feesten, de humor. Nadruk op seks hoort daarbij. Eerstejaars in ‘prominente’ corpshuizen mogen pas een deur in de scharnieren van hun slaapkamer hangen nadat zij daar – zichtbaar voor hun huisgenoten – seks hebben gehad. Idem voor de ‘galamores’, de ongeschreven regel dat studenten na het jaarlijkse gala van hun vereniging geacht worden een chic hotel voor hun gala-partner te betalen en daar seks te hebben.
Gewone seks met een meisje is vier punten, anaal tien punten
Niet alle leden omarmen deze cultuur. „Sommige leden uit de prominente corpshuizen zien alleen maar andere USC’ers en nemen de mores, de regeltjes en voorschriften, veel te serieus”, zegt een jongen die recentelijk zijn lidmaatschap opzegde, uit onvrede over het heersende seksisme. „Hoe normaal is het om met alleen maar jongens in de sociëteit uit volle borst ‘alle uffen zijn hoeren’ te zingen?”
De cultuur wordt in de corpshuizen versterkt. Een UVSV’er vertelt wat ze aantrof in een van de jongenshuizen: „Op de bovenste verdieping is een muur tot de nok gevuld met meisjesnamen. Daarachter staat het soort seks.” Een ander, over de bijbehorende puntentelling: „Gewone seks met een meisje is vier punten, anaal tien punten.” Seks met een man, volgens een ander: „Tachtig strafpunten.” Een volgende UVSV’er: „Als je deze mindset en heel veel alcohol bij elkaar optelt, is het niet gek dat het soms uit de hand loopt.”
Dit is geen denkbeeldig probleem, blijkt uit het vonnis tegen voormalig USC-lid Sam van Z. uit maart 2024. De student uit Hilversum werd veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf, waarvan een jaar voorwaardelijk, voor het verkrachten van twee Utrechtse studentes. Een van de verkrachtingen vond plaats in het corpshuis waar hij woonde.
Van Z. deed – onder pseudoniem – zijn verhaal in Trouw. Hij vertelde hoe hij opging in het verenigingsleven, zijn huis, drank en het regelen van bedpartners. Dat de vrouwen die aangifte deden geen behoefte hadden aan hardhandige seks met hem, was niet bij hem opgekomen. „Kennelijk is dit gewoon in bepaalde studentenkringen”, zei de officier van justitie tijdens de zitting. „Het is onthutsend dat dit de mensen zijn die over een aantal jaren onze samenleving moeten bouwen.”
Zeven dagen afwassen of een bangalijst maken
In de week van de veroordeling van Van Z. brengt RTV Utrecht naar buiten dat er een USC-‘bangalijst’ circuleert op berichtendienst Telegram. Deze ‘Grietenpresentatie jaartje 23’ is in werkelijkheid een powerpointpresentatie met de namen, telefoonnummers en oordelen over 30 vrouwen van UVSV (uiteenlopend van „lekker geil” of „kankerdom” tot „moet snel even geneukt worden”). De lijst is opgesteld in drie corpshuizen, door zes USC-eerstejaars. De opdrachtgevers: hun oudere huisgenoten.
De gevolgen zijn enorm. De vrouwen die op de lijst staan worden maandenlang lastiggevallen. De opstellers worden geschorst door het USC. De Universiteit Utrecht en de Hogeschool Utrecht bevriezen hun banden met de vereniging. Meerdere leden van het UVSV en hun ouders doen aangifte. Doxing, het verzamelen of delen van persoonsgegevens om iemand te intimideren, is sinds 1 januari 2024 strafbaar.
Als de eerstejaars die de lijst opstelden zich op het politiebureau moeten melden, blijken zij minutieus voorbereid. Advocaat Otto Volgenant, die de slachtoffers bijstaat: „Alle zes de verdachten namen een eigen advocaat mee naar hun verhoor. Bepaalde WhatsApp-berichten hadden ze van hun telefoons verwijderd. En niemand wist hoe de lijst online was geraakt.”
Hun verklaringen liepen synchroon, zegt de advocaat. De jongens vertelden dat ze een bestaande lijst moesten aanvullen. Deden ze dat niet, dan was de straf vanuit hun corpshuis zeven dagen afwassen en naakt een rondje rond hun huis lopen. Volgenant: „Het maken van een ‘grietenpresentatie’ was een opdracht in veel huizen van het USC. Het is blijkbaar een traditie. Dit kun je daarom niet alleen de eerstejaars aanrekenen. Het komt door de doorgeslagen corporale cultuur bij het USC en binnen de huizen.”
Dat laatste wordt ondersteund door een app-gesprek dat NRC in handen kreeg, over de bangalijsten. „Die [lijst] van ons was veel zieker,” appt een USC’er uit de groep ‘Jaar 23’ vlak na het uitlekken aan zijn jaargenoten. „Laten we uit solidariteit gewoon die van iedereen zelf sturen”, antwoordt een ander. „Oudegracht begint”.
De lijst was voor Mark van Casteren – zijn dochter stond erop – aanleiding om samen met een andere ouder de Stichting Stop Bangalijsten op te zetten. Die ijvert voor strengere straffen en schadevergoeding voor de studentes. Het bizarre, zegt Van Casteren, is dat de jongens van het USC sinds het uitlekken van de lijst vooral bezig zijn geweest met hun eigen reputatie – en helemaal niet met de slachtoffers. „Het zijn nette, witte jongens met goede advocaten. Ik moet nog zien dat de strafzaak wordt doorgezet. Maar ze hadden veel meer kunnen doen richting die meiden.”
Van Casteren was zelf ooit lid bij Lanx, het corps van de VU, en gelooft niet dat „verenigingen of hun leden slecht zijn”. Het probleem is, zegt hij, dat in een aantal huizen van het USC de cultuur is ontaard, waardoor „jonge mensen niet worden gecorrigeerd, problemen worden afgedekt en daders niet in hun nekvel worden gegrepen”.
Beschonken Bademeisters
De schuur waar elke zomer twee maanden lang dertig eerste- en tweedejaars USC’ers slapen, doet in de winter dienst als caravanopslag. De deuren zitten dicht als NRC in februari Texel bezoekt. Enkele ramen zijn kapot, er zijn geen toiletten of douches, binnen staat een verrijdbare biertap. Op een van de muren staat in grote letters ‘zaad’ gespoten, ook al is ‘Labor et Amor’ (werk en liefde) het officiële motto van de Utrechtse corpsleden die als strandwacht (of ‘Bademeister’ zoals ze dat zelf noemen) op het eiland werken.
De studenten doen dat al 75 jaar, in samenwerking met de Texelse reddingsbrigade. Een zomer op het Waddeneiland moet van de eerstejaars leden ‘echte mannen’ maken. De tweedejaars maken deze periode de dienst uit en bepalen wat zij moeten doen. De VPRO maakte een documentaire over het fenomeen, oudere Texelaars kunnen trots vertellen over de artsen en hoogleraren die drenkelingen uit zee hebben gered.
Van dat romantische beeld is weinig meer over, vertelt huisarts Jacquelien Dros, die namens GroenLinks in de Texelse gemeenteraad zit. Zij pikt het niet langer dat de cultuur van de Utrechtse corpshuizen ’s zomers naar het Waddeneiland wordt geëxporteerd. De eilandbewoners zijn er klaar mee, zegt zij.
Dros besloot zich in het najaar van 2022 te verdiepen in de mores van het corps op Texel, nadat ze een verhaal hoorde over de verkrachting van een jonge vrouw door Utrechtse studenten. Die durfde geen aangifte te doen, zegt de huisarts. „Wij zijn een kleine gemeenschap. Meiden die in de horeca in de bediening werken worden iedere zomer gewaarschuwd: ga niet mee naar de schuur waar die jongens verblijven. Doe je dat toch, dan is al snel het verhaal dat je problemen over jezelf hebt afgeroepen.”
Dros sprak café- en strandtenthouders, jongeren, hun ouders, hulpverleners, eigenaren van strandhuisjes, (oud-)ambtenaren, wethouders, de burgemeester. Haar dossier vulde zich met oude anekdotes en concrete, recente voorvallen. Zij bundelde de verhalen in een zwartboek over de Utrechtse corporale strandwachten, dat in februari van dit jaar op de agenda van de Texelse gemeenteraad stond.
NRC sprak diverse Texelaars die bijdroegen aan het zwartboek, onder wie de bewoners van een boerderij die uitkijkt op de schuur waar de USC-studenten slapen. Zij krijgen elke zomer mee wat er zich daar afspeelt. Het ene jaar is er veel herrie, het andere jaar valt het mee, vertellen zij. Gedoe is het altijd. De omstandigheden zijn bar, er zijn vaak niet genoeg slaapplekken voor alle jongens, waardoor sommigen zonder kussens of dekens op de grond moeten slapen. Vaak is er geluidsoverlast. Een bezoeker van een nabijgelegen camping die zich bij de schuur ging beklagen zag sperma op de muur kleven, alsof de studenten net een wedstrijdje hadden gedaan wie het best kon ejaculeren.
Ik heb nog nooit mensen zo dronken gezien midden op de dag als deze jongens
Het vaakst doorvertelde verhaal speelde zich zo’n vijftien jaar geleden af, vertellen de buren. De gepensioneerde boer: „Ik hoorde de schapen in de wei van de buren. Zou er een hond loslopen, vroeg ik mijn vrouw. We zijn naar boven gerend en hebben onze verrekijkers gepakt. Wat ik toen zag, dat vergeet een mens nooit meer. Het waren de studenten. Eentje hield de kop van het schaap tussen zijn benen vast, een ander stond daar achter met zijn broek naar beneden. De rest van strandwachten stond er omheen.”
De boer alarmeerde direct de burgemeester, maar tot een onderzoek kwam het niet. Toch heeft zijn ingrijpen effect gehad, vermoedt hij. „Sinds die dag heeft de schapenboer zijn beesten nooit meer bij de schuur laten grazen”, zegt hij.
Een eigenaar van een strandhuisje vertelt dat het ook de afgelopen jaren mis is gegaan met de Utrechtse corpsleden. „Ik heb nog nooit mensen zo dronken gezien midden op de dag als deze jongens”, zegt hij. „In plaats van de branding in de gaten te houden, zijn ze elkaar voortdurend aan het ontgroenen. Onlangs waren ze met drollen naar elkaar aan het gooien. Als je er wat van zegt, word je uitgelachen.”
Door drank- en drugsgebruik leveren de Utrechtse strandwachten niet altijd even goed werk, zeggen diverse Texelaars. De jongens vallen overdag in slaap en moeten door omstanders of vrijwilligers van de Texelse reddingsbrigade worden geattendeerd op gevaarlijke situaties.
De voorvallen zijn meer dan anekdotes, zegt huisarts Dros. Zo stuitte zij op de Texelse variant van het puntensysteem dat de USC’ers ook in de Utrechtse huizen hanteren, waarbij „elke seksbeurt” punten oplevert. „De jongen met de minste punten moet met een rode lantaarn om zijn nek rondlopen”, zegt Dros. Haar conclusie: „Texel moet niet, zoals nu gebeurt, voortdurend extra regels opstellen voor de studenten. We moeten gewoon stoppen met USC’ers als strandwachten. Het is niet meer van deze tijd.”
Illustratie Fieke Ruitinga
Negen kernwaarden
Het Utrechtse corps „verkeert in onstuimig weer”, schrijft USC-secretaris Willem Patijn met gevoel voor understatement in de ReünistenVox van 2024, het blad dat naar oud-leden tot in de VS en China wordt gestuurd. Na jaren van bravoure is de toon van het blad schuldbewust – een uitvloeisel van de ophef rond de bangalijsten. Waar zijn „aloude” USC-waarden als „vriendschap, respect, diversiteit, ambitie en leiderschap” gebleven, vraagt Patijn zich af. Zijn conclusie: „Cultuurverandering is hard nodig. De omgeving eist dat en wij willen dat ook zelf.”
Ook USC-voorzitter Rik Tinga is in het reünistenblad openhartig. Hij schrijft dat hij zich zorgen maakt over de „verharding en vervlakking” van het Utrechtse corps, waar ouderejaars zich in corpshuizen gedragen alsof ze „in een hotel wonen” omringd door eerstejaars bedienden. Waar „comazuipen” belangrijker lijkt dan borrelen, studenten liever „naar de kanker” gaan dan studeren en de „ziekste” grappen meer waardering krijgen dan de leukste.
Als hij het corps langs „de strengste maatschappelijke maatlat” legt, valt het Tinga op dat de „hiërarchie op basis van anciënniteit” in de huizen achterhaald oogt, dat „ongemengdheid niet inclusief is” en dat alcohol „grensoverschrijdend gedrag in de hand werkt”.
Toch vindt de rector niet dat het corps wezenlijk op de schop moet. Liever zoekt Tinga de oplossing in zeven verbeterplannen, een gedragscode, negen kernwaarden, een Huizenconvent, een Huizen Heerenakkoord, een Welzijnsweek met diverse bekende sprekers, Leiderschapstrainingen en een reeks aan initiatieven om leden met problemen bij te staan. Op Texel komt er een „interne gedragscode” en „ieder weekend” toezicht door een aantal voormalige USC-strandwachten.
De inspanningen sorteren effect. De Universiteit en de Hogeschool Utrecht maken begin 2025 bekend dat zij „zien dat het USC stappen zet om duurzame verandering in de cultuur binnen hun vereniging te realiseren”. De beloning: het corps mag vanaf komend collegejaar opnieuw subsidie aanvragen en „vertegenwoordigers zijn weer welkom bij officiële gelegenheden”.
De normalisering van de relatie met het USC is mede te danken aan de Raad van Advies, de „steunpilaar van de Senaat bij incident- en crisismanagement en externe communicatie”. René Kuijten, voorzitter van deze Raad en nauw betrokken bij diverse corpshuizen, heeft hiervoor zijn contacten bij de Universiteit Utrecht aangesproken. De multimiljonair is onder anderen zakelijk verbonden met de voorzitter van het College van Bestuur van de universiteit, Anton Pijpers. Die is sinds 2019 – „op persoonlijke titel” en tegen betaling – voorzitter van de ‘Advisory Board’ van het investeringsbedrijf EQT waar Kuijten voor werkt.
Maar of de cultuur in de corpshuizen hierdoor verandert? Afgaande op de toon in de almanakken van de afgelopen jaren valt dat te bezien. Het streven dat „op een dag ieder corpslid in een corpshuis kan wonen” staat nog recht overeind in de editie van 2024. Want juist daar worden „onwetende groene tieners omgetoverd tot deftige heren” en „alle rare trekjes vanuit het ouderlijk huis en de middelbare school afgeleerd”. Bewoners leren er zich „te gedragen, profileren en het belang van anciënniteit te waarderen”.
Het zijn allemaal eigenschappen waar een lid „later in het leven enorm veel aan zal hebben”.