De beste manier om te verduurzamen? Daar zijn de Friese boeren over verdeeld

Reportage

Duurzame veeteelt In de Haskerveenpolder willen veehouders verduurzamen. Maar een plan voor een zonneweide strandde, en weidegrond opgeven ligt gevoelig.

De boerderij van Klaas en Gjettje Jansma in de Haskerveenpolder.
De boerderij van Klaas en Gjettje Jansma in de Haskerveenpolder. Foto Kees van de Veen

De drieduizend hectare aan uitgestrekt, groen weiland ligt net wat lager dan de autoweg in de Haskerveenpolder. Het landschap bestaat uit een paar kleine dorpskernen, en grote en kleine melkveehouderijen. Een ervan is van Klaas Jansma (53) en Gjettje Jansma-Postma (51). Een stal met 120 melkkoeien, daarnaast een met jongvee. Zes voersilo’s, vier ventilatoren tegen de warmte, twee melkrobots.

Jansma en Jansma-Postma zitten, net als veel andere melkveehouders in het gebied, op veenweidegrond. Daardoor komt er, naast scherpere wet- en regelgeving voor stikstof, klimaat en waterkwaliteit, een extra ingreep op hen af: de verhoging van het waterpeil. Al jaren wordt dat kunstmatig laag gehouden. Daardoor daalt de bodem, sijpelt zeewater makkelijker de grond in – waardoor die verzilt – en stijgt CO2 op uit het ‘oxiderende’ droge veen.

Een hoog waterpeil vormt een bedreiging voor het verdienvermogen van melkveehouders. „Als het land natter wordt, kun je minder gras maaien”, vertelt Jansma-Postma. Ook kunnen de boeren minder vaak mest uitrijden. Gevolg: ze moeten meer voer inkopen, in de plaats van het eigen gras, en meer mest afvoeren, die ze anders op het eigen land hadden kunnen verspreiden. Voor een boer met veel koeien per hectare, relatief veel mest en een grote behoefte aan voer, vreten beide alternatieven aan zijn marge. „Dan moet je een aanvullend inkomen hebben.” Haar man: „Je gaat toch denken: hoe verdienen we straks nog geld?”

Met die vraag zitten meer melkveehouders in Nederland. De strengere milieuwetgeving speelt vrijwel overal, de specifieke uitdaging van veenweidegrond geldt voor delen van Drenthe, Utrecht, Noord- en Zuid-Holland, en Friesland dus. In haar omgevingsvisie uit 2020 zegt de provincie Fryslân dat de Friese landbouw al in 2025 „duurzaam en circulair” moet zijn, „zowel ecologisch als economisch”. Volgens de provincie mogen agrarische ondernemers zelf bepalen hoe ze dat doen, ecologisch en economisch verduurzamen.


Dat oplossingen van die ondernemers niet vanzelfsprekend samengaan, blijkt in de Haskerveenpolder. Daar zijn de afgelopen drie jaar twee groepen ontstaan. De ene, met daarin Jansma en Jansma-Postma, wil op ruim de helft van haar grond zonnepanelen neerzetten. De resterende grond wil ze gebruiken voor een ‘biodivers’ landschap met minder melkvee. De andere groep wil het huidige aantal melkkoeien behouden en mestvergisters plaatsen. Daarmee kunnen ze biogas of groen gas produceren, of – met warmtekrachtkoppeling – elektriciteit.

Het zonneweideplan strandde afgelopen november; de provincie gaf geen toestemming. Voor het mestvergisterplan gaf de gemeente vergunningen af, maar nu stappen lokale milieuclubs naar de rechter.

Waarom gaat verduurzamen van de veehouderij hier zo moeilijk?

Bloemen en kruiden

Jansma en Jansma-Postma sloten zich drie jaar geleden aan bij een initiatief van negen boeren om 130 hectare zonneweide aan te leggen, verspreid over percelen die afgewisseld zouden worden met ‘normaal’ grasland. Aan de rand van de zonneweides zou 70 hectare ‘natuurinclusieve grond’ komen, met waterpartijen, bloemen en kruiden. Om ruimte te maken voor biodiversiteit en om de panelen aan het zicht te onttrekken.

Jansma en Postma-Jansma boden 20 hectare van hun grond aan. Op de overblijvende 50 hectare zouden nog 80 in plaats van 120 koeien grazen. De opbrengsten van de zonnepanelen zouden de gemiste melkinkomsten compenseren: zonnepanelen leveren per hectare per jaar enkele duizenden euro’s meer op dan melkvee. Jansma-Postma: „Onze kinderen zijn enthousiast. Het bedrijf zoals het nu is, is voor opvolging niet aantrekkelijk. Maar met die zonnepanelen bevalt het ze best goed, als de energieprijzen stabiel blijven.”

Het zonneweideplan werd in 2020 gepresenteerd in het dorpshuis van Vegelinsoord, een dorp van vierhonderd inwoners dicht bij de betreffende weilanden. En het wekte direct grote weerstand. „Op beide avonden liepen de emoties hoog op. Sindsdien is een tweedeling ontstaan tussen de initiatiefnemers en de inwoners in onze voorheen zo hechte mienskip”, stelde voorzitter Peter Hoekstra van Plaatselijk Belang Vegelinsoord drie jaar later vast.

Er is een tweedeling ontstaan tussen de initiatiefnemers en de inwoners in onze voorheen zo hechte mienskip

De provincie vond de zonneweide uiteindelijk te groot. Met meer dan honderd hectare „is de balans weg”, vertelt Sietske Poepjes (CDA), toen gedeputeerde Energie en Klimaat bij de Provincie Fryslân. Aanvankelijk had ze enthousiast op het plan gereageerd. „Maar ik zei wel: respecteer de ruimtelijke-ordeningsregels. Als het íéts groter dan de norm was geweest, was ik er nog wel in meegegaan. Maar zo groot, dat wilden de Provinciale Staten echt niet.”

Toch hopen de melkveehouders nog steeds dat het plan door kan gaan. De grootschaligheid is noodzakelijk: dan is het elektriciteitsaanbod groot genoeg voor aansluiting op het hoogspanningsnet van Tennet. Een tussenstation daarvan ligt relatief dicht bij de plek waar de zonneweide is gepland. En dat is een uitkomst voor de plannenmakers, want het middenspanningsnet van lokale netbeheerder Liander is overvol. Het is óf een groot zonneveld, óf achteraan aansluiten in de rij van Liander.

Maar als zo’n groot plan de enige optie is, „kan het dus gewoon niet”, zegt Poepjes. Het behoud van het landschap in Friesland noemt ze „verschrikkelijk belangrijk”. Bovendien hanteert de provincie een ‘zonneladder’, die bepaalt waar zonnepanelen het eerst komen. Landbouwgrond komt pas aan de beurt nadat alle daken en ‘restgronden’ bedekt zijn. Vorige week kondigde klimaatminister Rob Jetten (D66) aan een vergelijkbare voorkeursvolgorde juridisch vast te willen leggen: zo min mogelijk zonneparken op natuur- en landbouwgrond.

De veehouders erkennen dat het plan impact zou hebben op de leefomgeving. „We wilden ook iets voor het dorp terugdoen, dat mensen mede-eigenaar konden worden”, zegt Anja Rombout, woordvoerster van de groep. Haar man, kalverhouder en deelnemer Piet Vierstra, zegt dat ze met het geld ook wel het dorpshuis wilden opknappen. Alleen: dat hadden ze niet duidelijk in de presentatie gezegd.

Dat Poepjes positief reageerde maar geen toestemming gaf, steekt de deelnemende veehouders. Ze voelen zich niet gesteund in hun poging bij te dragen aan verduurzaming in de regio. Terwijl die bijdrage volgens hen wel degelijk nodig is. Onderzoek van ingenieursbureau Royal HaskoningDHV, dat de groep liet uitvoeren op aanwijzing van de gemeente, wees uit dat nog minstens 300 hectare aan zonnepanelen nodig zou zijn voor de gemeentelijke behoefte aan groene energie in 2030 – óók als alle daken en restgronden er al vol mee liggen.

Melkveehouders Klaas en Gjettje Jansma wilden op een deel van hun grond zonnepanelen zetten.

Foto Kees van de Veen

Mestvergisters

Ongeveer tegelijk met het ontstaan van het zonneweideplan werkten zestien andere boeren uit de omgeving aan een plan om mestvergisters op hun erf te zetten. Daarmee zouden ze biogas produceren voor een fabriek van Douwe Egberts, of groen gas voor het gasnet, of elektriciteit voor het stroomnet. Gemeenten en provincie financierden het haalbaarheidsonderzoek.

Waar de veehouders van het zonneweideplan erop rekenden met minder koeien verder te gaan, is het voor de ‘mestvergisters’ juist belangrijk evenveel koeien te kunnen blijven melken. „Een mestvergister kost algauw vijf ton, en een opwaardeerstation voor groen gas 1,2 miljoen euro”, vertelt Herman Lenes, een van de deelnemers, met 195 koeien. „Je moet wel een bepaalde omzet halen om een verdienmodel te behouden.”

En daar botsten hun belangen met die van de collega’s achter het zonneweideplan. Want de boeren die mestvergisting willen, voorzien ook landelijk beleid om minder vee per hectare te weiden. Dus hebben ze meer grond nodig om hun kudde intact te houden – grond waarop geen zonnepanelen kunnen staan.

Voormalig voorzitter Hoekstra noemde dit probleem ook in zijn betoog bij de gemeente tegen het zonneweideplan. De huidige voorzitter, Sjoerd Minnema, is een van de boeren uit de mestvergistergroep: „Wij maken geen aanspraak op die grond, dat kan helemaal niet. Maar we zitten ingesloten tussen een natuurgebied, de snelweg, en het Heerenveense Kanaal. Dan is het zonde als goede landbouwgrond wordt onttrokken.”

Volgens Rombout, Vierstra, Jansma en Jansma-Postma zit hun plan de mestvergistergroep niet per se in de weg. Als het waterpeil omhooggaat, is hun grond immers minder geschikt voor reguliere landbouw, zegt Anja Rombout. En als die boeren door hun zonnepanelen met minder vee kunnen rondkomen en zo voldoen aan de regels voor stikstof, klimaat en waterkwaliteit, is er in theorie meer overheidsgeld over voor andere veehouders, redeneert Vierstra.

Maar Lenes heeft „niet bijster veel vertrouwen” in de overheid. Hij blijft liever evenveel melk produceren voor de markt: „Die is betrouwbaarder.”

Milieuclubs

De meeste veehouders die een mestvergister wilden, hebben hiervoor inmiddels vergunning van de gemeente. Maar nu komt er verzet van lokale milieuclubs als Moai Skasterlân. Zo vinden ze de aanvraagprocedure oneerlijk: de zestien mestvergisters vormen samen een zo groot project dat de provincie het had moeten toetsen aan natuureisen. Ook sluit het initiatief niet aan bij ophanden milieu- en waterbeleid, dat om minder intensieve landbouw vraagt.

Auke Wouda, betrokken bij Moai Skasterlân en namens Water Natuurlijk bestuurslid van het lokale waterschap: „De oplossingen voor het watersysteem en stikstof komen overeen: een andere, kleinere landbouw, met minder uitstoot.”

Maar de gemeente wees de argumenten van de milieugroepen af. Nu stappen ze naar de rechter.

Lenes en Minnema, van de mestvergistergroep, zijn niet zo bang voor verhoging van het waterpeil. Lenes: „In Den Haag is gezegd dat de grondwaterstand naar 40 centimeter onder de oppervlakte moet. Dat kunnen ze op korte termijn toch nooit realiseren.”

De Haskerveenpolder behoort niet tot de zes Friese gebieden waar het proces voor ‘veenvernatting’ al begonnen is. Volgens Wouda zit die vernatting er wel degelijk aan te komen. „Ik kan nu niet overzien of dat over tien of over twintig jaar gebeurt. Maar voor 2050 is zeker.”

Ook Sietske Poepjes denkt „dat de peilen uiteindelijk wel omhooggaan”. Maar zij gaat er niet meer over: haar termijn liep zojuist af.

Bij de jongste Statenverkiezingen werd de BBB in Friesland de grootste partij. Inmiddels heeft ze een coalitieakkoord gesloten met CDA, ChristenUnie en Fryske Nasjonale Partij. Wouda: „Ik maak me zorgen vanuit mijn waterschapsrol. Als wij constateren wat er aan het watersysteem moet veranderen, en als ik zie hoe die partijen in de provinciale coalitie erover denken, gaat dat wel strijd opleveren.”