De ansjovis achterna: het deprimerende relaas van een trekvisje

Vis De ansjovis is zo goed als verdwenen uit Nederland. Eetschrijver Petra Possel gaat op zoek naar het trekvisje. Van Makkum naar Monterosso.

Foto Getty Images

Moeten we beginnen met de vraag hoe je het uitspreekt? Ansjóvis of ánsjovis? Of is dit echt de alleronbelangrijkste vraag die je over dit kleine visje kunt stellen?

Petra Possel, radiomaker en (culinair) schrijver, maakt er in elk geval geen woorden aan vuil. Zij had andere vragen toen ze op een bankje aan het IJsselmeer zat en over het verdwenen trekvisje begon te mijmeren, zo diepzinnig dat ze zich er zelfs mee begon te identificeren. Altijd op weg, schrijft ze. En verderop: wispelturig, reageert op alles, op wind, regen, licht. Net als zijzelf. Possel besluit de ansjovis achterna te gaan om te kijken waar hij vandaan komt, waar hij nog te vinden is, en waar hij naartoe gaat. Ze denkt aan ‘Emmenez-moi’, een liedje van Charles Aznavour, aan zijn „hang naar verre kusten”. En ze gaat op reis.

De eerste stop is dichtbij, in het Friese Makkum, en daar begint het verhaal over de Zuiderzee, die vissers met de grote hoeveelheden ansjovis die er zwommen een mooi basisinkomen verschafte. Ansjovis was er nooit te veel. Een deel werd meteen gebakken en opgegeten. Met de ingemaakte ansjovis, in zout of pekel, konden vissers het jaar doorkomen. Als de andere vangsten tegenvielen, was ansjovis de vis die alles goed kon maken.

Possel beschrijft hoe rond 1900 zo’n drieduizend boten in de Zuiderzee op haring, paling, bot, garnalen en ansjovis visten. Toen het water door de aanleg van de Afsluitdijk in 1932 zoet werd, bleven de vissers en alle ambachtslieden daaromheen met lege handen achter. Financiële compensatie was er nauwelijks.

Al in Hoorn merkt Possel dat ze het ‘heimweemoeras’ wordt ingetrokken. „Want wat is er nog over van die oude visserswereld?” Er is ook bijna geen ontkomen aan, met al die verhalen van vroeger. Het schoonmaken, het roken en het zouten, de kuipers en de nettenboetsters, de jollen en de botters, de teerpotten en de vistonnen, alles wat je je voorstelt bij het harde maar eerlijke vissersbestaan. Het is een fuik van nostalgie en het is niet zo gek dat Possel, geboren in Harderwijk, er met open ogen in zwemt.

Er komen nogal wat stelligheden langs. Boeren eten geen vis. Laaxum is het kleinste vissersdorpje van Europa en de Cantabrische ansjovis is de beste ter wereld. Possel mag het zeggen, met haar lichte toon. Of anderen laten beweren. Ze pretendeert niet dat dit de definitieve ansjovis-encyclopedie is. Als je vissers en handelaren maar opzichtig genoeg laat opscheppen en oreren, snapt de lezer ook wel dat er veel visserslatijn bij zit.

Illusie

In Zuid-Europa hoopt Possel misschien te vinden wat in Nederland al lang verdwenen is, daar wordt in elk geval nog ansjovis gevangen. Maar de illusie wordt snel doorgeprikt. Overbevissing, ansjovisoorlogen tussen Spaanse en Franse vissers, opwarming van de Middellandse Zee, Europese regelgeving, het is allemaal even deprimerend, voor de ‘ansjovist’, maar vooral voor de ansjovis zelf, waar het niet goed mee gaat.

In Collioure, een Frans stadje aan de Middellandse Zee op de grens met Spanje, krijgt ze de eerste klap in haar gezicht. De vis die daar in fotogenieke potjes en blikjes wordt gestopt komt niet uit Collioure, zelfs niet uit Spanje. De typische anchois de Collioure komt voor 90 procent uit Argentinië. Au.

De romantische reis van Possel begint steeds meer op een aflevering van de Keuringsdienst van Waarde te lijken. Waarbij Possel de lezer voor zich inneemt door sans gêne op te schrijven hoe ze soms vastloopt, omdat ze niets van het Catalaans van een oude visser verstaat, omdat de mensen die ze wil spreken haar ontwijken, of omdat visverkopers in haar gezicht staan te liegen dat de vis ter plekke is gevangen.

Petra Possel wil heel graag dat het allemaal sympatiek en authentiek is wat ze op haar reis langs de voormalige Zuiderzee en langs Franse, Spaanse en Italiaanse vissersdorpjes te zien krijgt. Maar van Santoña in Baskenland tot Monterosso in Italië, stuit ze op gelikte verkooppraatjes. „Het huwelijk tussen toerisme en ansjovis is onverwoestbaar.” En telkens als ze toch weer in een toeristenval is getrapt, moet ze zichzelf opnieuw bij elkaar rapen. Gelukkig zijn er dan altijd weer mensen die haar ontvangen als een verloren dochter, en komt ze vanzelf op een plek waar je barolo per glas kunt bestellen. „Hier wil ik sterven.”

Begrafenis zonder cake

Afscheid van de ansjovis, had het hoofdstuk over het bezoek aan de laatste ansjovisvissers van Nederland ook kunnen heten. In Bergen op Zoom, de enige plek waar na de afsluiting van de Zuiderzee nog vis werd gevangen, ziet ze hoe de laatste vissers op het punt staan het bijltje erbij neer te gooien. De vangst van de dag: 370 gram ansjovis, meer halen ze niet meer uit de Oosterschelde. Waarom is niet helemaal duidelijk. De windmolens, zandopspuiting, aalscholvers – Petra Possel hoort het aan alsof ze bij een begrafenis is, „alleen de cake ontbreekt”.

Zoals gezegd, dit boek is geen compleet naslagwerk, ook geen academische verhandeling. Hoeft ook niet, het is geen straf om gewoon naast Petra Possel in haar blauwe autootje te stappen en haar radiostem erbij te denken. Maar de laatste twee hoofdstukken, waarin ze een oceanograaf op Texel bezoekt en een symposium in Lissabon over ‘kleine pelagische vis’, bieden wel het informatieve tegenwicht waar je na 150 pagina’s een beetje aan toe was. Daar wordt voorzichtig geschetst hoe de ansjovis mede onder invloed van klimaatverandering mogelijk nog een kans heeft in de Noordzee. Het verhaal van ansjovis eindigt niet, het houdt nooit op, besluit Possel. Daar kan ze op haar bankje aan het IJsselmeer nog lang over mijmeren.

Petra Possel: Ansjovis. Kleine vis, groot verhaal. Uitgeverij Podium, 176 blz., € 22,99