N.B. Het kan zijn dat elementen ontbreken aan deze printversie.
Recensie
Boeken
Cormac McCarthy Onverwacht is er een nieuwe roman van de 89-jarige Pulitzer Prize-winnaar. Is het een toegangspoort tot zijn werk?
Zoals in al zijn werk is het in Cormac McCarthy’s nieuwste roman De passagier niet lang zoeken naar het wereld- en mensbeeld van de inmiddels 89-jarige schrijver. Al op de eerste pagina, waarin we in een besneeuwd landschap een meisje aantreffen dat zichzelf heeft opgehangen (‘een van haar gele laarzen was losgekomen en stond rechtop in de sneeuw onder haar’, aldus McCarthy op zijn McCarthy’s), is er sprake van een ‘besef van het fundament van de wereld, dat zich uit in de droefenis van haar schepsels’. McCarthy heeft altijd iets van een mysticus gehad, iemand die schrijft met een religieuze ernst, puttend uit christelijke symboliek, zonder daadwerkelijk christelijk te zijn. Hij is een nihilist genoemd, maar zijn werk valt vooral gnostisch te lezen: de wereld is het werk van een bewust kwaadaardige of totaal ongeïnteresseerde macht, en de mens vernietigt zichzelf onder een bloederig gesternte. Op die grimmige ondergrond heeft McCarthy al zijn romans opgetrokken: van de antiwestern Blood Meridian (1985), waarin een bijna mythische slachter zegt: ‘Als God de aftakeling van het mensdom een halt zou willen toeroepen, zou hij dat dan niet allang hebben gedaan?’, tot het zestien jaar terug verschenen postapocalyptische The Road. Met die roman won McCarthy de Pulitzer Prize, waarna hij zich in literair stilzwijgen hulde.
Velen zullen The Road (2006), vertaald als De weg, als een slotstuk hebben gezien; een van de beste romans van de inmiddels niet meer zo jonge eeuw. En hoe toepasselijk om te eindigen met een puntgave vertelling over een vader en een zoon die onderweg zijn in een ontvolkt en van hoop en moraliteit verstoken Amerika? Die eerste zinnen alleen al. ‘Nachten donkerder dan het donker en elke dag weer grijzer dan alle voorgaande. Als het begin van een koude staar die de wereld vervaagde.’ Ik las The Road diep in de oerwouden van Venezuela, in een simultaan voorwereldlijk en nawereldlijk landschap, belaagd door muskieten en nachtgeluiden, onder een onbewogen sterrenhemel. Het boek had iets van een kruisgang, en de ernst van gebed. McCarthy is nooit bang geweest om te flirten met de grens tussen kunst en kitsch, maar wanneer hij de juiste balans treft, zoals in The Road, keert hij uit het grensgebied terug met een indringend beeld van de moreel kreupele mens en het moreel kreupele Amerikaanse experiment.
En nu is er dus, onverwacht, De passagier, het eerste deel van een tweeluik waarvan het spoedig te verschijnen Stella Maris de zusterroman is. Letterlijk, want die roman zal het verhaal zijn van de briljante Alicia Western, de eerder genoemde zelfmoordenares. De passagier is hoofdzakelijk het verhaal van haar broer Bobby Western, een net iets minder briljante man, die een mogelijke toekomst in de exacte wetenschappen vaarwel heeft gezegd om autocoureur te worden, en vervolgens bergingsduiker. Niet uit weelde – Western is bang voor de waterige diepten – maar om… Ja, waarom eigenlijk? Om te vluchten? Zichzelf te straffen? Het heeft iets met rouw te maken, zoveel is duidelijk, en dan vooral de rouw om zijn zus, voor wie hij een wederzijdse incestueuze liefde koesterde die nooit geconsumeerd is. En wellicht ook met de schuld waaronder de familie gebukt gaat, omdat de vader van Alicia en Bobby een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van de atoombom.
Hallucinaties
Na een verwarrend, om niet te zeggen vermoeiend openingshoofdstuk rond de schizofrene hallucinaties van Alicia, treffen we Bobby aan in het Amerikaanse zuiden van begin jaren tachtig. Nabij Pass Christian, Mississippi, even ten oosten van New Orleans, Louisiana, is een vliegtuig in zee gestort, een vliegtuig dat intact is gebleven, de deuren nog gesloten. De bergingsduikers – Western en zijn collega Oiler – moeten het wrak openen, de situatie in kaart brengen en de vluchtrecorder veilig stellen. Hier is McCarthy op zijn best, dankzij een diepgaande kennis van het vak en dankzij zijn talent voor filmisch detail. ‘De mensen zaten in hun stoelen, hun haar zweefde. Open monden, ogen zonder gedachten.’ Vanzelfsprekend klopt er iets niet: er staat één passagier meer op het vluchtmanifest dan er in het vliegtuig wordt aangetroffen, en ook de recorder is zoek. Is er voor de bergingsduikers al iemand bij het wrak geweest? Is er een passagier met vluchttas en al aan het vliegtuig ontkomen?
Na deze ontdekking wordt Westerns woning door onverlaten overhoop gehaald. Ook wordt hij thuis bezocht door mannen met dubieuze badges die hem intimideren. Het waarom blijft onduidelijk. Dit lijkt het begin van een plot naar het voorbeeld van het verfilmde No Country for Old Men (2005), maar die plot komt nooit echt tot wasdom – het is vooral een hulpmiddel om Bobby, die de kuierlatten neemt, verder te isoleren en een paranoïde sfeer op te roepen.
Wat doet dit alles met Bobby Western? Typisch McCarthy: er is weinig beschrijving van binnenwereld. Hij ontsluiert liever via gedrag en, afhankelijk van het personage, via dialogen vol opinies en levensfilosofie, vaak nihilistisch van aard. Maar Western zegt bijzonder weinig, zeker over zichzelf: hij is het type mens dat de kaarten stevig tegen de borst houdt.
Zijn praatgrage kennissen in het louche New Orleans zeggen des te meer. Zoals trans vrouw Debussy, die Western, van wie ze houdt, haar levensverhaal uit de doeken doet – een van de fijnzinnigste scènes in het boek. Of kletsmajoor Sheddan, die over Western zegt: ‘Het is waar dat hij tegen riante betaling gevaarlijk onderwaterwerk doet, maar hij is ook bang voor de diepten. Nou, zeg jij dan, hij is over zijn angst heen. Helemaal niet. Hij daalt af in een duister dat hij niet eens kan bevatten. Duister en verlammende kou.’
Die afdaling in het duister, die Western van New Orleans naar Tennessee brengt, van de bossen van Idaho tot een afgelegen Spaans eiland, is waar dit vaak frustrerende boek over gaat.
Snaartheorie
Er wordt gezegd dat McCarthy al in de jaren tachtig aan De passagier begonnen is. In elk geval werkte hij begin deze eeuw al aan het boek. Maar dat eerdere materiaal zal radicaal hernomen zijn. McCarthy heeft sinds The Road veel van zijn tijd doorgebracht in het Santa Fe Institute in zijn thuisstaat New Mexico, een denktank waar knappe koppen uit verschillende wetenschaps- en kunstdisciplines proberen institutionele grensmuren af te breken. De missie: ‘Het begrijpen en verenigen van onderliggende, gedeelde patronen in complexe fysieke, biologische, sociale, culturele, technologische en zelfs astrobiologische werelden.’ McCarthy heeft er zijn interesse in wis- en natuurkunde verdiept en daarmee materiaal aangeboord dat in De passagier een grote rol speelt.
Helaas is het resultaat daarvan meanderend en onevenwichtig. De passagier schakelt van de wereld van bergingsduikers en toogpsychologen naar beschouwingen over Grothendieck, Gödel, Oppenheimer, De Broglie, Witten en anderen. Het gaat over kwantummechanica en over snaartheorie. Daar valt absoluut op een literaire manier over te schrijven (ik denk aan Benjamin Labatuts Het blinde licht), maar McCarthy’s vorm is ongelukkig gekozen. Het materiaal is opgenomen in ratelende, interpunctie-arme dialogen, en erger, in hallucinaties, waarin het al moeilijk grijpbare nóg glibberiger wordt. Een enkele lezer zal die alinea’s daadwerkelijk kunnen volgen, lezers met een zekere scholing in natuurwetenschappen en wiskunde zullen wat namen herkennen en wat concepten uit de woordenbrij kunnen vissen, maar voor velen zal het staren naar hiëroglyfen zijn, in het papier gekrast door een buitenaardse beschaving. Een recept voor afhaken.
Bovendien heb ik problemen met de aard en de omvang van de terugkerende hallucinaties van Alicia. Over hallucinaties schrijven is lastig. Het is als over dromen schrijven – het vergt een extreem vaste hand van doseren. Hoe lineair en verhalend kunnen ze zijn om geloofwaardig te blijven als hallucinatie? Wanneer begint een tekst onder het gewicht ervan door te zakken? Alicia’s hallucinaties worden bevolkt door een vrij ergerlijk, vuilbekkend Kind (een softenonkind met korte ‘vlegels’) en diens coterie van revueartiesten. Een djinn die zich op zeker moment ook aan Western openbaart. Met teksten als: ‘Christus op een cruiseschip […] het kan me geen ene reet met zeven kleuren verkutten […] Zeg maar tegen lullemans […]’
Filmische tableaus
Ja, daar staat het nodige tegenover. De filmische tableaus (Bobby Western in een bootje langs de kust of een besneeuwde hut in de bossen), de goedgekozen details, de taalrijkdom en de wijze waarop McCarthy moeiteloos subculturen oproept. Ook op gevorderde leeftijd blijft de meesterstilist oprispingen van fris proza opdienen. Het kan De passagier niet redden.
Naar analogie van de gevierde profvoetballer die voor een laatste truc spécial terugkeert uit voetbalpensioen om van blessure naar fletse wedstrijd te sukkelen, is het verleidelijk te spreken van een jammerlijk coda. Maar dat zou aanmatigend zijn. McCarthy is ons niks verplicht – hij mag schrijven wat hij wil, zijn oeuvre is van hem alleen. En wellicht biedt dit boek misschien hem een toegangspoort tot ander, geslaagder werk. Hoewel McCarthy in stijl en wereldbeeld onmiskenbaar McCarthy is, probeert hij wel degelijk nieuwe dingen. Door zijn fascinatie voor wis- en natuurkunde literair uit te werken, en door, na een carrière lang schrijven over mannen in mannenwerelden, een vrouwelijk personage van formaat te scheppen. Het lijkt er bovendien op dat McCarthy iets openlijker uit de feiten van zijn eigen biografie put, wat opmerkelijk is voor iemand die zo gehecht is aan privacy. Het atoomproject van Oak Ridge, Tennessee, waar de vader van Bobby en Alicia werkte, speelde zijdelings ook een rol in het leven van McCarthy’s eigen familie. Zoals er meer overeenkomsten zijn.
Sowieso voel ik een zeker ongemak dit stuk nú al te schrijven, zo kort na publicatie en nog vóór verschijnen van Stella Maris. Mogelijk plaatst die pendant, die zal bestaan uit de gesprekken tussen Alicia en haar behandelend arts, De passagier in een ander licht. Niet in een licht dat het lezen van deze roman minder tot een worsteling zal maken, maar wel een worsteling die met terugwerkende kracht een ander gewicht kan krijgen. Meer nog dan bij de meeste romans, voelt dit als een boek dat door de zeef van de tijd moet gaan. De tekst heeft nog niet kunnen bezinken, en juist het bezinksel – gruis of goud? – zal de waarde bepalen. Of zeg ik dit tegen mezelf omdat ik als liefhebber te graag wil dat deze nieuwe McCarthy níét een mislukking is? Zelfs niet de bij vlagen interessante, bij vlagen frustrerende mislukking die het lijkt te zijn.