Dat hoge ideaal van de literatuur heeft Geerten Meijsing gemaakt en gebroken

Hij leeft nog, de in 1950 geboren schrijver Geerten Meijsing, maar hoe lang nog is maar de vraag. Op ongeveer driekwart van zijn brievenboek Het gewicht van woorden doet hij uit de doeken hoe de vlag er anno 2024 bij hangt. ‘Wat mij nog overblijft, hier boven de tramrails in Amsterdam, mag geen naam hebben. Ik woon hier niet – ik ben verbannen uit mijn zelfverkozen ballingschap, en wacht op de verlossing van een einde waartoe mij de kracht en de moed ontbreken het zelf te bespoedigen.’ Meijsing kwakkelt al geruime tijd met zijn gezondheid. De mentale kant daarvan verwerkte hij onder andere in de roman Tussen mes en keel (1997), de lichamelijke betreft vooral zijn hart. ‘Er is verschillende keren diepgaand aan mij geprutst, en zonder medicatie had ik de geest al gegeven.’

Niet dat Meijsing in Het gewicht van woorden scheutig is met mededelingen over zijn gezondheid, hij had geen zin om een autobiografisch boek uit te brengen waarin zijn ‘medische Werdegang’ geboekstaafd was, hoeveel klinieken hij de afgelopen decennia ook vanbinnen zag. Nee, deze nieuwste toevoeging aan de Privé-domeinreeks is toch vooral een zakelijk boek. Dat klinkt misschien een beetje raar voor een schrijver, maar Meijsing zegt het, in het licht van een naderende dood, belangrijk te vinden om een boek achter te laten dat de lezer een beeld geeft van deze kant van het schrijverschap.

Het laat zich misschien een beetje vergelijken met de leiding van een theatergezelschap, daarvan zie je doorgaans ook alleen de artistiek directeur. Maar zo’n gezelschap heeft ook een zakelijk directeur, iemand die wat meer op de achtergrond opereert, maar die een dagtaak heeft aan de financiële kant van de organisatie. Een schrijver – of misschien moet ik zeggen de schrijver die Geerten Meijsing is of was – moet alles alleen doen. Er zit bijna geen ‘gewoon’ informeel briefje in Het gewicht van woorden. Vrijwel altijd gaat het al snel weer over oplagecijfers, voorschotten, jaarafrekeningen, schulden of contracten.

Een handjevol muntgeld

Hoe opwindend is dat? Nou, niet heel erg, in alle eerlijkheid, maar wie een beetje door de getallen heen leest krijgt toch een behoorlijk gedegen indruk van wat er allemaal bij komt kijken, bij zo’n boek maken. Vermoedelijk is het tegenwoordig een stuk makkelijker voor een schrijver om een en ander via het internet te regelen, maar Meijsing, die al sinds de late jaren zeventig in Italië woonde, heeft er al brievenschrijvend een enorme klus aan gehad om ervoor te zorgen dat er vanuit De Arbeiderspers, ‘zijn’ uitgeverij, een handjevol muntgeld zijn kant op kwam rollen. Meijsing werkte aan romans (zoals het met de AKO-prijs onderscheiden Veranderlijk & wisselvallig) en hij vertaalde romans van (soms best obscure) door hem gewaardeerde schrijvers, maar beschikte verder niet over andere bronnen van inkomsten. En veel exemplaren gingen er van ‘een Meijsing’ in de regel niet over de toonbank. In de brieven aan met name Theo Sontrop en Martin Ros is Meijsing soms wanhopig. Hoe moet het nou verder? Hij moest ook nog in z’n eentje een dochter opvoeden.

Uitgever Sontrop is zo’n beetje de hoofdfiguur van Het gewicht van woorden, de brieven van en aan hem vormen het hart van dit boek. Eerst is hij nog een soort vaderfiguur voor Meijsing, en alhoewel hij hem door de jaren heen ook menigmaal voor van alles en nog wat uitmaakte, bleven de twee corresponderen tot Sontrop in 2017 overleed. Toch rijst er door deze brieven geen kristalhelder beeld op van de kleine uitgever, die volgens Meijsing heel gevoelig was, maar geen zin had om dat met de buitenwereld te delen.

Al die zorgen, al dat gepieker

Dat de literatuur zélf tot een belangrijk thema voor Meijsing is uitgegroeid bleek al uit eerdere titels. In bijvoorbeeld Liefdevolle rivaliteit (2018), de briefwisseling tussen Meijsing en zijn eveneens schrijvende zus Doeschka, kon je al concluderen hoe het vallen of kiezen voor de literatuur in een totale ramp kan uitmonden: al die zorgen, al dat gepieker, steeds maar weer verkeerd geïnterpreteerd worden door critici, geen belangstelling voor je werk en nooit – en dat is misschien nog wel het belangrijkste – de rust en de luxe van iets meer geld hebben dan je nodig hebt. In het eerder geciteerde tekstfragment draait Meijsing er dan ook niet omheen: zijn leven heeft ‘ten dienste gestaan van een hoog ideaal: de kunst, de grote literatuur inzonderheid’. ‘Beide heb ik ook hartgrondig vervloekt, kunst en literatuur: ik ben erdoor gemaakt en gebroken. Wat ik bereikt heb is geen geluk, evenmin geld of applaus genoeg om waardig het toneel te verlaten.’

Een ronduit wrange conclusie. Toch is er voor de optimist ook wat uit dit boek te halen. Wie denkt, zoals je tegenwoordig nog weleens hoort, dat het in de jaren zeventig en tachtig een soort walhalla was voor schrijvers en dat het nu kommer en kwel is, die zal naar aanleiding van Het gewicht van woorden concluderen dat het ook tóén al een zooitje was en je zeker met de amodieuze literatuur die Meijsing schreef geen snee droog brood kon beleggen.