Dag, magische Kuip. Ik juich voortaan vanaf de bank

Ik beloofde niks, toen mijn vriend zonder voetbalmaten kwam te zitten en hij een extra seizoenkaart voor Feyenoord had gekocht. „Misschien ga ik af en toe eens mee.” Ik ging mee, en bleef gaan, ook al eindigden ‘we’ in dat eerste seizoen beschamend laag (rechterrijtje). Ik raakte net als zoveel anderen in de ban van De Kuip, de microkosmos die het stadion is – zó anders dan mijn dagelijkse, best geregelde bestaan.

Inmiddels ben ik veertien seizoenen verder, veertien seizoenen op de tweede ring in vak TT.

In dit vak heb je geen vaste plaats. Althans, op je ticket staan geen rij- en stoelnummer. Maar al gauw had ik een vaste plek, en vaste buren. Ik zorg altijd dat ik de rij in loop bij de vader met de twee dochters. Dan door tot bij ‘de gozer die bij die scheepswerf werkt’. Die zit achter ‘het stel’ dat eerst bij de harde kern stond (en meer rust wilde). Even zwaaien naar ‘gozer voorheen-staart’ (nu kort haar) en ‘de vrouw’.

De eerste jaren waren ‘de vrouw’ en ik de enige supportsters in TT. Zij, altijd met een Nederlandse vlag met FEYENOORD erop geverfd, riep steevast „zet ’m op” als ze me de tribune op zag komen. Na afloop, bij het toilet, gaf ze een wedstrijdanalyse van drie woorden max (‘was weer niks’, ‘prut’, ‘volgende week 020’). Eerst stonden we samen bij het damestoilet, later voegden zich andere vrouwen bij ons. Drie toiletten waarvan er steevast eentje afgesloten is: er staat altijd een rij. ‘De vrouw’ maakt het derde toilet altijd open met een muntje.

Doordat we in het begin de enige vrouwen waren, werd ik in het vak al gauw herkend en begroet. Ook door ‘laveloze’ – bij avondwedstrijden altijd net iets lavelozer dan bij middagduels. Hij noemt me ‘mijn voetbalzus Shirley’ – hoe ik echt heet doet er niet toe. Soms staat hij ineens op en roept iets als ‘slappe Haps’. Geheel terecht, Ridgeciano Haps speelde niet best die wedstrijd. Zijn vriendin heeft een seizoenkaart van Sparta, als het wedstrijdschema ongunstig is zien ze elkaar soms het hele weekend niet, vertelde hij, want „als ik thuiskom ben ik ook niet veel mans meer”.

Toch niet juichen

Het stadion: de enige plek met sarcastisch applaus. Een overwinning wordt in De Kuip zelden uitbundig gevierd, er volgt immers altijd weer een nieuwe wedstrijd. Eén man in TT heb ik nooit horen schelden. Hoe slecht de wedstrijd ook was, hij was altijd positief. Ik heb hem eens gevraagd wat hij voor werk deed. „Ik ben jongerencoach, wijffie.” De jongeren die hij onder zijn hoede heeft, hebben denk ik een goeie aan hem.

Als supporter maak je verschillende stadia door, soms meer dan eens per wedstrijd. Er is de hoop van het begin. Dan volgt frustratie, ook als het goed gaat (het kan altijd beter). Daarna treedt berusting in, hét moment om belangrijker zaken te bespreken. Laveloze en ik verzinnen waar hij naar toe kan op vakantie. Zijn vriendin houdt alleen van Spanje en wil niet te ver vliegen. Steevast is de conclusie: toch maar weer Spanje. Dan bespreken we de Spaanse sigarettenprijs (ik rook niet).

Ik zit in TT voor het laatste seizoen.

Waarom wil ik er niet meer heen?

Verschillende redenen. De wedstrijden zijn niet meer op zondag om half drie, maar op wisselende dagen en tijden – ten behoeve van het uitzendschema op tv. Doordeweeks haal ik het vaak niet om op tijd te zijn, ik werk niet naast De Kuip. En als een wedstrijd om 21 uur begint, is het nacht voordat ik thuis ben. Dan: de eindeloze rij met het 100 procent fouilleren. 5 euro voor een cola. Hakkûh-terror muziek uit de speakers in plaats van klassiekers.

Belangrijker: een deel van de nieuwe generatie supporters past niet bij mij. De „capuchonjongens met kwaad in de zin”, zei een 83-jarige supporter eens tegen me, „zijn brutaler dan vroeger”. Types die tegen een stoeltje schoppen uit frustratie. Eigen spelers uitfluiten als ze hun dag niet hebben. ‘Kanker’- en ‘joden’-spreekkoren waren er al maar worden niet minder. Er moesten netten komen zodat er geen voorwerpen op het veld worden gegooid. Misschien is het erger geworden? Of misschien is mijn tolerantie voor dat soort gedrag op.

Een artikel in NRC waaruit bleek dat Feyenoord de harde kern van de supporters alle ruimte geeft, en zelfs de sleutel van De Kuip, vond ik schokkend. Ik snap dat het voor een club moeilijk is om rotte appels buiten de supportersgroep te houden. Maar de harde kern faciliteren is het andere uiterste, net als de mishandeling van een scheidsrechter stil willen houden. Homofobie en racisme niet afkeuren in woorden en daden, het niet dragen van een aanvoerdersband in regenboogkleuren door Kökcü. Wil ik daarmee geassocieerd worden? De provocerende aanwezigheid van de ME begin ik logisch te vinden in plaats van ergerlijk.

Dan het voetbal. De VAR. Juichen om een doelpunt. Toch niet juichen. Is het geel? Is het buitenspel? Ga effe kijken scheids. Weer het tempo uit de wedstrijd, het duurt te lang. De geveinsde blessures. Slappe Haps.

Verrukking

De Kuip is magisch. Zo dicht op het veld sta je bijna nergens. De opkomst, waarbij iedereen staat, applaudisseert en luidkeels zingt. Door de speakers Feyenoord-stem Peter Houtman, die elke wedstrijd afsluit met ‘Doei doei’. De saamhorigheid. De sfeeracties en gigantische spandoeken waaraan voorafgaand aan een belangrijke wedstrijd weken is gewerkt in een grote loods. Zingen voor oud-Feyenoorders die inmiddels bij de tegenstander spelen. Het spandoek voor Dirk Kuijt dat vijf jaar na zijn afscheid nog elke thuiswedstrijd werd opgehangen. De verrukking bij vrienden die ik meenam als er een kaart over was, wanneer ze de Kuip bij een doelpunt voelden schudden.

Het was afzien. Het was prachtig. Maar voortaan zit ik op de bank – met radio Rijnmond aan. Doei doei.