Dag gasbel, hallo Noordzee!

Column Wat Nederland uniek maakt, kan helpen én tegenwerken in de energietransitie, ziet
Illustratie Martien ter Veen

Laten we aan het begin van het jaar eens boven Nederland zweven, hoog in de lucht, stil als een torenvalk. Wat zien we? Een economie die makkelijk of moeilijk vergroent?

Want of een nieuw kabinet nou wil of niet: de druk om de omslag te maken naar een economie die veel minder broeikasgassen uitstoot wordt via allerlei Europese wetten en regels gestaag opgevoerd.

Over nog maar zes jaar moet onze uitstoot meer dan gehalveerd zijn ten opzichte van 1990. Het goede nieuws: we stoten al ruim 30 procent minder uit. Het ontnuchterende nieuws: om die halvering te halen, moet er nog veel gebeuren.

Om te begrijpen hoe Nederland is uitgerust voor deze verandering is het zinnig om te kijken naar de samenstelling van de economie. Hoe verdienen we ons geld? Mij vallen twee dingen op. De economie als geheel zou wel eens makkelijker te vergroenen kunnen zijn dan die in diverse andere Europese landen. Tegelijk maken typisch Nederlandse kenmerken vergroenen juist weer moeilijk.

Dat zit zo.

Nederland heeft een grote dienstensector. Dat kan vergroenen eenvoudiger maken dan in landen met een grotere industrie; fabrieken leunen immers sterker op fossiele brandstoffen dan consultants, advocaten en bankiers.

Maar de aard van onze industrie bemoeilijkt de zaak. Wij hebben relatief veel zware industrie. Dankzij de ligging aan zee en het Groningse gas was Nederland een aantrekkelijke plek voor fabrikanten van kunstmest, chemicaliën, plastic, staal en voor olieraffinage. Juist dat soort industriebedrijven zijn moeilijk te vergroenen.

Ruimte, arbeid, het stroomnet – we willen er meer van gebruiken dan we hebben

De zware industrie verbruikt op twee manieren veel olie, kolen en gas. Ten eerste als brandstof. Voor chemische processen zijn vaak hoge temperaturen nodig, in sommige processen zelfs 850 graden. Ten tweede als grondstof. Met die hoge temperaturen worden de moleculen in aardolie uit elkaar geknutseld, gekraakt heet dat. Uit die moleculen worden allerlei kunststoffen gemaakt, zoals plastic.

Op vijf plekken klontert die industrie samen. In Zeeland, Rotterdam, IJmuiden, Groningen en Limburg. De benodigde omslag is daar groot. Zo heeft Nederland relatief veel olieraffinagecapaciteit. Die zit rond de grootste zeehaven van Europa in Rotterdam. Bijna een kwart van alle energie die Nederland verbruikt komt voor rekening van vliegtuigen en schepen die zich voltanken op Schiphol en in Rotterdam, becijferde een expertteam voor het kabinet.

Nog iets typisch Nederlands: Nederland houdt en slacht honderden miljoenen landbouwdieren. Toch is de agrarische sector een relatief klein onderdeel van de economie – die desondanks veel aandacht zal vragen in de vergroeningsslag.

Nu onze natuurlijke hulpbronnen. De geografie is een nadeel bij deze omslag. Zo is Nederland plat (geen energie uit waterkracht), laaggelegen (gevoelig voor wateroverlast) en hebben we weinig bossen (die CO2 kunnen opnemen). Maar onze geografie en ligging bieden één groot voordeel: de Noordzee.

Fabrieken dicht bij zee hebben minder last van laag water in de grote rivieren door klimaatverandering. Dat hebben fabrieken in het Duitse Ruhrgebied wel. De aanvoer van grondstoffen én de afvoer van producten is makkelijker dichtbij zee.

De Noordzee biedt nog een ander groot voordeel: die kan een belangrijke bron van energie worden. Nederland heeft zeggenschap over een stuk Noordzee dat groter is dan het vasteland. Dat is bijzonder. Een aanzienlijk deel is ook nog eens ondiep. Ideaal voor windparken. Vraag kenners wat Nederland helpt bij deze omslag en ze noemen als eerste de Noordzee. Of je het nou vraagt aan Marjan Minnesma van milieuclub Urgenda, aan econoom Barbara Baarsma of aan Pieter Boot, econoom en kenner van klimaatbeleid. Nu staat er ongeveer 4,5 gigawatt aan vermogen op zee. Het gevallen kabinet wilde er in 2030 al 21 gigawatt hebben staan. In toekomststudies wordt gesproken over 70 gigawatt.

Nederland verliest een natuurlijke hulpbron – het Gronings gas – maar kan een nieuw comparatief voordeel krijgen: windenergie op zee. „Dat gaat veel goedkope elektriciteit opleveren,” zegt Boot.

Laat nou precies dát voordeel ter discussie staan. Er zijn zorgen over schade aan de natuur in de Noordzee, bijvoorbeeld door windmolens die met veel kabaal in de bodem worden geheid. Bovendien zijn twee politieke partijen die nu praten over een mogelijk kabinet, PVV en BBB, zeer sceptisch over de ambitieuze wind-op-zee-plannen.

Daarmee komen we op de grootste hindernis voor vergroening van de economie: onzekerheid over beleid. „Wij zijn goed in analyses en slecht in oplossingen en doorpakken. We schuiven besluiten maar voor ons uit,” zegt Minnesma. „Bedrijven wachten daarom even af,” zegt Boot. „Dat is best eng. Want dit is voor industriebedrijven een cruciaal moment. De komende jaren valt het besluit of ze hun fabrieken vergroenen of langzaam laten uitdoven.”

Nederland zou het eerste land kunnen zijn dat tegen de grenzen van zijn economische groei aanloopt, schreef Simon Kuper in de Financial Times. Ruimte, arbeid, het stroomnet, stikstofuitstoot – we willen er meer van gebruiken dan we hebben, alles is schaars. Dat kan een voordeel zijn als we daardoor als eerste land keuzes maken en aan de verandering beginnen. „Maar als we niet kiezen, worden door al die schaarstes alle bedrijven gehinderd in de omslag,” zegt Baarsma. „De Noordzee is een enorm pluspunt, maar ook daar is het heel druk, ook daar moeten we kiezen wie de ruimte krijgt.”

Als een nieuw kabinet niet kiest, stopt de verandering niet, maar zou die wel eens pijnlijker kunnen worden dan nodig.