‘Daar waar de rivierkreeften zingen’ beschrijft wat isolement met je kan doen

Iedereen leest Op deze plek schrijft NRC over de populairste boeken van dit moment. Daar waar de rivierkreeften zingen werd onlangs verfilmd, en schrijver Delia Owens is verwikkeld in een strafzaak.

Lezen en herlezen is nog te weinig om de zeggingskracht, compositie én poëzie van Daar waar de rivierkreeften zingen van de Amerikaanse Delia Owens te achterhalen. Het staat langer dan een jaar in de Bestseller 60 van het CPNB, lang op 1, deze week op 4.

Toegegeven, dat de roman recent werd verfilmd als mystery drama met Daisy Edgar-Jones in de hoofdrol helpt mee. Misschien ook dat Owens (73) wildlifebioloog was in Zambia en dat zij en haar man Mark Owens werden beschuldigd van moord op een stroper. Maar dat zijn min of meer buitenliteraire en journalistieke redenen, die de verkoop van meer dan twaalf miljoen exemplaren wereldwijd niet echt verklaren.

Nadrukkelijk noemt Owens haar debuut een roman, fictie dus. Gelukkig verwijst ze zelf nergens naar het boek als „waargebeurd”. Wel probeerden haar aanklagers in de moordzaak, die speelde in 1996, het boek te analyseren op mogelijke betrokkenheid van Owens. In Zambia wordt zij nog steeds gezocht, inmiddels eerder als belangrijke getuige dan als verdachte.

In 2018 verscheen de vertaling van Where the Crawdads Sing als Het moerasmeisje, maar sinds 2020 heet het boek naar de oorspronkelijke titel. Moerasmeisje klopt ook, want dat is de bijnaam die Kya (Catherine) Clark heeft, een tot eenzaamheid veroordeeld meisje dat alleen in een vervallen boshut woont in het moeras van Barkley Cove in North Carolina. Als ze zes jaar is verlaat haar moeder het gezin omdat haar alcoholverslaafde man haar slaat. Vervolgens gaan ook haar broers en zussen weg, tot slot haar vader zelf. In de wildernis van het moeras moet Kya overleven. Ze leert zichzelf vissen, verbouwt groente.

Was het wel moord, was het geen ongeluk?

Op geraffineerde wijze wisselt Owens per hoofdstuk van perspectief, aangegeven door een jaartal. Zo speelt de proloog in 1969, het jaar waarin twee jongens in het zompige moeras het lichaam van een jongen vinden, onder aan een brandtoren. Hij heet Chase Andrews. Met hem had Kya een kortstondige verhouding. De bekrompen dorpelingen beschouwen haar als een heks, als „wolventuig”. Sommigen van hen zijn zo bevooroordeeld dat ze haar als schuldige van Chase’s dood aanwijzen.

De lezer blijft in spanning. Was het moord, was het geen ongeluk? Duidelijk is dat de verhaallijnen met elkaar te maken hebben. Als ze negentien is neemt hij haar mee voor een picknick, maar hij heeft kwade bedoelingen. Bij een andere jongen, de biologiestudent Tate Walker, vindt ze aanvankelijk wel liefde, maar hij verruilt haar voor een stadsmeisje.

In een interview zei Owens eens „dat elke alinea is als een foto” en dat verklaart mede de aantrekkingskracht van haar boek. Haar stijl is exact, precies, beeldend. Telkens weer moet Kya accepteren dat iedereen zich van haar afwendt. Het moeras en de dieren noemt ze haar „familie”. Ze is er thuis: „Kya voer door, een stipje van een meisje in een boot, hierheen en daarheen over de riviertjes die zich eindeloos voor haar vertakten en verstrengelden.” Hierin schuilt de betekenis van de roman: het gaat om wat isolement met iemand kan doen.