Jazeker, antwoordt Lotte Jensen op de vraag of ze wel eens een ramp heeft meegemaakt. „De coronaramp!” De pandemie was „een sluipende ramp, net zoals de pest in de Middeleeuwen”, vindt ze. „Maar nu die voorbij is, willen we hem liever zo snel mogelijk vergeten. Zoals dat vaak gebeurt met rampen.”
Lotte Jensen is hoogleraar Nederlandse literatuur- en cultuurgeschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Van haar hand verscheen onlangs Rampen. Een nieuwe geschiedenis van Nederland. In dit boek beschrijft ze diverse rampen die Nederland troffen – van de Middeleeuwen tot nu – en de reactie van de bevolking op zo’n catastrofe: welke verklaringen zochten mensen voor het onheil en hoe probeerden ze er zin aan te geven?
Het boek begint met de Sint-Elisabethsvloed (1421) en gaat via onder meer de Delftse buskruitramp (1654), de Kerstvloed (1717), de Paalwormramp (1730), de Aardappelziekte (1845) en de Treinramp bij Harmelen (1962) naar Corona (2020). Jensen beschrijft hoe ze tijdens de pandemie in de derde lockdown het punt bereikte dat ze zich niet langer kon verzoenen met de regels die van overheidswege werden opgelegd, vooral als het ging om de cultuursector.
Tegelijkertijd gaf de pandemie een stevige impuls aan haar wetenschappelijk onderzoek naar rampverwerking, waarmee ze in 2017 was begonnen. „Met de projectmedewerkers verbaasden we ons voortdurend over de parallellen tussen het verleden en het heden. We speelden een soort coronabingo waarbij we op grond van onze historische gegevens de toekomst probeerden te voorspellen. Al snel hadden we onze kaart vol: benefietliederen, een toespraak van de koning, een nationale bededag, winkelsluitingen en quarantainemaatregelen. We zagen ze allemaal aankomen.”
Waar kwam uw interesse voor rampen vandaan?
„ Die komt voort uit mijn belangstelling voor nationale identiteitsvorming: hoe ontstaat een ‘wij-gevoel’? Ik kwam bij mijn onderzoek uit in de Napoleontische periode, en wat ik in eerste instantie over het hoofd zag, was dat er tijdens het koningschap van Lodewijk Napoleon (1806-1810) drie grote rampen plaatsvonden. Die hebben sterk bijgedragen aan dat ‘wij-gevoel’ en zelfs aan de acceptatie van een vreemde koning.
„Je had een ramp in Leiden, in 1807. Daar vloog een schip met 369 vaten buskruit de lucht in, wat aan 160 mensen het leven kostte. In 1808 was er een grote overstroming in Zeeland en in 1809 volgde een overstroming in het rivierengebied. In al die gevallen ontstonden er inzamelingsacties, met gebruik van veel materiaal waarin de koning in zijn positie werd gelegitimeerd en waarin beroep werd gedaan op een nationaal ‘wij-gevoel’.
„Toen ik me dit realiseerde, leek het me interessant dit fenomeen over een veel langere periode te onderzoeken. En wat bleek? Die Napoleontische tijd was niet uniek. Dit soort nationale inzamelingsacties kwam veel vaker voor. Het ontstaan van saamhorigheidsgevoel – hetzij op lokaal of regionaal, of zelfs regio-overstijgend niveau – is ook een proces dat ouder is dan de negentiende eeuw.”
De omgang met rampen verschilt wel van tijd tot tijd, blijkt uit uw boek. Hoe gingen Nederlanders in de Middeleeuwen en vroegmoderne tijd om met onheil?
„Rampen werden in deze tijd gezien als een straf van God, een straf voor het zondig gedrag van de mens. Je was als individu dus medeverantwoordelijk voor zo’n ramp, omdat je zondig was. Daar lag dus ook een opdracht: de mens moest zijn gedrag verbeteren.
„Daarnaast gebruikten Nederlanders rampen om verschillende geloofsgemeenschappen van elkaar te onderscheiden. De protestanten vonden het terecht dat katholieken harder door God gestraft werden dan zijzelf, en vice versa. Het zondebokdenken was excessief. Mensen gingen op zoek naar bepaalde groepen die het meeste schuld hadden aan een ramp en daarom extra gestraft moesten worden – naast de straf van God die zo’n ramp al was. Denk aan de Joden, die na pestepidemieën met vervolging te maken kregen.”
Dit lijkt op wat complotdenkers tegenwoordig doen: het zoeken van verklaringen voor beangstigende fenomenen en het aanwijzen van de vijanden die ervoor verantwoordelijk zijn.
„Dat klopt. Het is moeilijk voor mensen om te accepteren dat dingen soms gewoon gebeuren omdat ze gebeuren. In de achttiende eeuw zie je in deze discussie interessante ontwikkelingen, die gelijk opgaan met de vooruitgang van de wetenschap. Een goed voorbeeld hiervan is de aardbeving die Lissabon trof op 1 november 1755. De stad werd compleet vernietigd, met tienduizenden doden tot gevolg.
„Die gebeurtenis zorgde voor een breuk in de manier waarop mensen op geestelijk niveau omgingen met rampen. Want wat nou als een ramp geen enkele zin heeft en alleen verklaard kan worden uit natuurlijke fenomenen? De Duitse filosoof Immanuel Kant bijvoorbeeld meende dat de aardbeving in Portugal veroorzaakt was door chemische processen in de grond. Hoe moet je daaraan zin geven?
„Terwijl er in de loop van de achttiende eeuw steeds meer wetenschappelijke inzichten bijkwamen, wisten veel mensen het nog steeds zo te draaien dat God een hand in rampen had. In de zogenoemde fysicotheologie van deze tijd gaan natuurwetenschap en religie probleemloos samen: het is God die deze natuurlijke processen in gang zet. Betere kennis leidde dus juist tot een dieper religieus gevoel. Achter een overdonderend verschijnsel moest wel een schepper staan.
„Dat wij religie en wetenschap nu als botsende dingen beschouwen, zegt evenveel over ons als over die vroegmoderne burger. Want wat wij nu doen is bijna omgekeerd: in het volle besef dat er geen bevredigende verklaring is waarom een vliegtuig neerstort of er doden vallen bij een overstroming, gaan we juist tóch, bijna snakkend, op zoek naar zingeving, naar andere vormen van cultuuruiting die ons bij elkaar brengen. Die moeten die religieuze gemeenschap vervangen.”
Naast zingevingsvragen rondom rampen heeft u ook de praktische reacties onderzocht op de plagen die Nederland hebben getroffen. Het blijkt dat Giro 555 een lange voorgeschiedenis heeft.
„Inderdaad. Liefdadigheid ten opzichte van de slachtoffers van rampen kwam al in de Middeleeuwen op gang – en dat was niet alleen omdat het een christelijke plicht was. Er speelden bredere humanitaire principes mee en ook wel praktische overwegingen. Je gaf, in de hoop dat mensen jou zouden geven als jij door een ramp getroffen werd.
„In de negentiende eeuw ontstond er een liefdadigheidsmanie in Nederland, aangejaagd door de pers. Dat zie je goed in februari 1825, toen er een watersnood plaatsvond die rondom de Zuiderzee tot honderden doden leidde. Overal in het land vonden hierna liefdadigheidsacties plaats, van benefietvoorstellingen en loterijen tot de uitgave van gedenkboeken. Daarin stonden lange lijsten van allen mensen die geld hadden geschonken, de koning voorop.
„In al deze initiatieven werden God, liefde voor het vaderland en liefde voor het huis van Oranje – Willem I zat sinds 1815 op de troon – aan elkaar geknoopt. Zo werd de ramp gebruikt om het beginnend nationalisme in Nederland vorm te geven. Je hoorde trouwens ook wel kritiek op al deze vrijgevigheid. De dichter Willem Bilderdijk bijvoorbeeld vond het maar pronkzuchtig.
„In de loop van de negentiende eeuw nam die ergernis toe. In 1861 bij de watersnood in de Bommelerwaard kreeg je allemaal B-dichters die met de meeste vreselijke rijmen aandacht vroegen voor de slachtoffers, maar dan wel met heel groot hun naam erboven. Daar werden satires op geschreven. Zo van: schrijf een paar tranentrekkers en dan kunt ook u behoren tot de grote dichters.”
Dat luistert nog steeds nauw met rampen: doe je goed om het goed doen, of omdat je wilt dat mensen zien dat je goed doet?
„Ja, ik moet meteen denken aan het coronalied van honderd bekende Nederlanders uit 2020. Die deden het met de beste intenties, maar het viel helemaal verkeerd omdat het werd gezien als pronken en als een poging publiciteit te scoren.
„De kritiek op de liefdadigheid in de negentiende eeuw was trouwens wel veel minder groot in omvang dan de lof die ervoor werd uitgedeeld. Het ‘wij-gevoel’ was bijzonder sterk aanwezig, toch wel een stuk meer dan nu. Daarom is het, denk ik, ook lastiger om tegenwoordig een beroep te doen op solidariteit.”
Ook de overheid slaagt daar minder goed in.
„Dat klopt. Vroeger accepteerden mensen rampen als een straf van God, maar gingen ze daarnaast op zoek naar een zondebok. Die vonden ze in mensen die niet bij hun religieuze groep hoorden, maar tegenwoordig lijkt de overheid de rol van boeman te hebben overgenomen. Als er iets rampzaligs gebeurd is, willen burgers weten: had de overheid niet veel meer kunnen doen om dit te voorkomen?
„Die vraag is lang niet altijd onterecht. Ik kwam bij mijn onderzoek een totaal vergeten vuurwerkramp in Culemborg uit 1991 tegen. Waren hierna de maatregelen overal nageleefd, dan was de vuurwerkramp in Enschede van 2000 niet gebeurd.
„Een ramp is tegenwoordig eigenlijk altijd politiek: want de overheid heeft ofwel verkeerd gehandeld, ofwel nagelaten te handelen. Het meeveren met rampzalige gebeurtenissen kost ons als maatschappij best veel moeite, zoals bij corona te zien was. We leven in een maakbare samenleving en verwachten misschien bijna te veel van de overheid: die moet alle rampen zien te voorkomen. Dat kan vaak, maar niet altijd.”
Wat kunnen we leren van de geschiedenis van Nederlandse omgang met rampen?
„Ten eerste dat we ontstellend slecht leren van rampen. We vergeten heel snel, zie het tempo waarin corona vergeten lijkt. Dat zorgt ervoor dat we minder goed voorbereid zijn op een volgende ramp.
„Maar ik wil ook een positieve les trekken. Ik heb in mijn boek de culturele veerkracht van Nederlanders naar voren willen schuiven. Altijd als ons rampen overkwamen was er cultuur om er zin aan te geven, of om troost te beiden. Cultuur is zeker bij het steeds meer wegvallen van religie nodig om een ramp op individueel en collectief niveau een plek te geven, om te kunnen omgaan met de enorme wond die een catastrofe slaat.
„Dat is dus een heel concrete les voor wanneer Nederland nog een keer iets overkomt als de coronapandemie. Toen bungelde cultuur helemaal onderaan het prioriteitenlijstje. Terwijl in Frankrijk de boekhandels openbleven en in Denemarken de theaters bleven functioneren, ging hier alles dicht. Zo ontnam de overheid mensen de kans om troost te zoeken. Een volgend Outbreak Management Team moet dat beter doen.”