Lydia Schaap klinkt schor. „Lyd, heb jij nu ook al corrie?” vraagt een collega. „Joh, ik heb helemaal geen tijd voor corrie”, antwoordt Lydia en, hop, ze draait nog even een dubbele dienst, want de roosters beginnen gaten te vertonen. Het is woensdag 25 maart 2020. In verpleeghuis Voor Anker in Huizen zijn al twee bewoners ernstig ziek op haar verpleeghuisafdeling voor mensen met dementie. Een van die twee zieken, een man van in de tachtig, danste twee weken eerder nog door de huiskamer van de afdeling op muziek van Edith Piaf, daar was hij gek op. Zijn danspartner was een van Schaaps collega’s, Melanie Meijer met haar zwangere buik – een dag later ging ze met verlof. De man, stijldanser in zijn jongere jaren, haalt april niet. Zijn zieke medebewoner van eind tachtig evenmin. Lydia Schaap zelf valt ziek uit op 26 maart. Ze krijgt het zo benauwd, ze heeft astma, dat ze in het ziekenhuis belandt. Begin april komt ze terecht op de intensive care. Daar houden ze haar in coma. Tien dagen later wordt ze wakker.

Van de dertien bewoners op haar verpleeghuisafdeling zijn er in november 2020, als Lydia Schaap weer met werken begint, zes overleden. Geen vreemd getal. Van de ruim veertigduizend Nederlandse coronadoden viel bijna de helft in de verpleeghuizen. ‘Een stille ramp’, concludeerde de Onderzoeksraad Voor Veiligheid in zijn evaluatie. De politieke aandacht ging vooral uit naar de acute zorg, de bezetting van ziekenhuisbedden, de IC-capaciteit. Verpleeghuizen waren aanvankelijk niet vertegenwoordigd in het Outbreak Management Team (het adviesorgaan van het ministerie), de ernst van de situatie werd onderschat. Houd anderhalve meter afstand, riepen ze in Den Haag. Het maakt Schaap vijf jaar later nog boos. „Kom maar hier en probeer het zelf eens”, zegt ze, alsof Mark Rutte en Hugo de Jonge nog altijd achter hun spreekgestoeltes staan, corona-richtlijnen verkondigend.
Anderhalve meter afstand houden? Kom hier en probeer het zelf
NRC sprak met verpleegkundige Lydia Schaap (54) over haar coronatijd en hoe het vijf jaar later gaat. Ze werkt nog op dezelfde afdeling, op de eerste verdieping van Voor Anker. Ook de locatiemanager – toen en nu – van het verpleeghuis stond NRC te woord, net als voorzitter van de raad van bestuur van de overkoepelende organisatie Amaris, Jacqueline van der Loo. Als directeur ondersteuning moest ze in 2020 plots van alles regelen, van zoveel mogelijk beschermende pakken tot mondkapjes en spatbrillen. Twee afdelingcollega’s vulden Lydia Schaap tijdens het interview aan, Gerda Stalenhoef (59) en Melanie Meijer (36), die zwanger door de huiskamer danste. Samen vertellen ze een verhaal dat, al maakten ze het zelf mee, nog altijd onwerkelijk aanvoelt. „Ik had al een poosje niet meer over de coronatijd gepraat”, zei Gerda Stalenhoef. „Dit leek wel een therapiesessie.”

Coma
Lydia Schaap ontwaakt in de avond van donderdag 9 april uit haar coma. Ze hoort stemmen om zich heen en boven zich machinegeluiden en dichtslaande deuren. Haar eerste gedachte: ik ben op een vliegdekschip. Haar benen voelen als „pulp”, voor haar eerste stapjes trekt ze zich op aan een hoge rollator. Een dag later belt ze met haar oudste zoon. „Hé lieverd, gefeliciteerd met je 26ste verjaardag”, zegt ze zacht omdat harder niet gaat. Hij begint te huilen. „Ik dacht dat je nooit meer wakker zou worden.”
Bén ik wel wakker, vraagt ze zich een week later af. Ze zit in de zon in haar achtertuin op haar eerste dag thuis in Huizen en neemt het plaatselijke nieuws tot zich. „Ik ben gek geworden”, zegt ze door de telefoon tegen een vriendin. „Ik lees hier dat ze bewoners uit ons verpleeghuis gaan opnemen in de kerk. Dat de kerkbanken er al uit zijn gehaald. Dat daar bédden komen te staan. Dat kan toch niet waar zijn?”
Het is geen illusie. Er zijn extra bedden nodig, de verpleegkundigen en verzorgenden van Amaris zorgen niet alleen voor bewoners in de verpleeghuizen maar ook voor ouderen in de wijk. Die worden nu ook ziek. En anders wel hun partner. Dus vragen zij: is er misschien een plaatsje vrij in het verpleeghuis? Begin april plaatst Voor Anker bedden in de grote zaal beneden die normaal dienstdoet als restaurant, leeshoek en bingoplek. Maar er is meer plek nodig en Voor Anker heeft goede banden met de Nieuwe Kerk, die pal naast het verpleeghuis ligt. Zodra de kerkbanken weg zijn, gaan decorbouwers aan de slag die normaal hun brood verdienen op het nabije Hilversumse Mediapark. Ze zetten schotten neer die de kerk onderverdelen in een stuk of vijftien behandel-units voor ouderen met corona.
Verhuizingen zijn ook aan de orde van de dag binnen de muren van Voor Anker. De zieke mensen worden gescheiden van de gezonde en komen te liggen op de grote zaal of op een hogere verdieping. Zieke bewoners isoleren op hun eigen kamer is ondoenlijk, zegt Lydia Schaap. „Mensen met dementie begrijpen niet waarom ze de hele dag op hun kamer moeten zitten. Ze worden onrustig, boos, gefrustreerd. En ze lopen gewoon hun kamer uit.” Hun deur op slot doen is „onwenselijk want onmenselijk”, zegt ze. Bovendien is het onmogelijk, want aan de binnenkant zit een draaiknop waarmee bewoners altijd hun kamerdeur kunnen openen. Dus worden zieke bewoners telkens naar de ziekenboeg verhuisd – en hun ingelijste familiefoto’s, planten en sierkussens verhuizen elke keer weer mee om de nieuwe kamer wat vertrouwder te laten ogen. En als ze aansterken verhuizen de mensen en hun spulletjes weer terug naar de verdieping voor gezonden.


Flexpool
Improvisatie is een dagtaak. Amaris tuigt met tien andere zorginstellingen een flexpool op om zeker te zijn van voldoende personeel. In Voor Anker komt een zorgverlener te werken uit „wat was het ook weer”, zegt Gerda Stalenhoef, „Leeuwarden, Harlingen? Ze wilde iets goeds doen voor de mensen met corona en bood haar diensten aan. Echt een held.” En er was er nog één, zegt Melanie Meijer. „Uit Spijkenisse. Die heeft later nog corona gekregen, en ernstig ook. Die vrouwen hebben allebei wel een jaar voor ons gewerkt.”
Meer bewoners dan ooit moeten aan de beademing, er is zuurstof nodig. Amaris tikt flessen op de kop in een duikwinkel in Groningen. Handschoenen worden gehaald bij een ijzerwarenhandel in Huizen, mondkapjes bij een Barneveldse kippenslachter. „Op een gegeven moment weet je zelf ook niet meer precies waar alles vandaan komt”, zegt bestuurder Jacqueline van der Loo. Maar er is genoeg, merkt Gerda Stalenhoef als ze terugkomt in april – ook zij viel uit door corona. In een „maanpak” loopt ze over de afdeling. Er zijn nog een paar „oude bewoners”, ziet ze, mensen van „vroeger” – een maand eerder, zeg maar. Die herkennen Stalenhoef pas als ze, heel eventjes, haar mondkapje neerlaat, haar spatbril omhoogdoet en begint te glimlachen. Eindelijk zien de bewoners een vertrouwd gezicht. „En dan kreeg ik een glimlach terug.”

„Mensen met dementie zijn gevoelsmensen”, zegt Schaap. „Ze zijn gehecht aan vaste gezichten. En aan aanraking. Huidcontact. Mensen vinden het heel fijn om door de gangen te lopen aan de hand van een van ons. Of éven hun arm in te haken. Zodat ze voelen: er staat iemand naast me, iemand wil er voor me zijn.” Maar ‘anderhalve meter’ blijft het Haagse dictum, ook met maanpak aan. En er geldt een bezoekverbod voor verpleeghuizen. Beeldbellen neemt een vlucht, al snappen de meeste bewoners er niets van, die kleine versies van hun familieleden verstopt in een apparaat, zegt Stalenhoef. „Ze aaiden over de gezichten om te kijken of ze tastbaar waren.”
Het ‘nieuwe normaal’ is dat een man bij de hoofdingang vaarwel zegt tegen zijn schoonmoeder die nieuw in het verpleeghuis komt wonen. Verder mag hij niet, ze moet alleen de schuifdeuren door. In het halletje vangt een zorgverlener haar op. ‘Kom maar met ons mee mevrouw, dan brengen we u naar uw kamer.’ Liggen bewoners op sterven, dan laat het verpleeghuis naasten tóch toe om afscheid te nemen, zolang mensen zich maar voldoende beschermen. Niet alle familieleden durven het aan, vooral niet als ze zelf op leeftijd zijn of hun gezondheid te wensen overlaat.
Haar ogen gaan wijd open: ze ziet haar man gewoon in de lucht hangen, zij weet natuurlijk niet dat dat een hoogwerker is. Je ziet haar denken: wat gebéúrt hier?
Locatiemanager van Voor Anker Patrick Koelewijn doet wat hij kan. In het halletje na de hoofdingang laat hij een scheidingswand van plexiglas plaatsen met onderaan een brede sleuf waardoorheen familie en bewoners elkaar – met handschoenen aan – kunnen aanraken. Hij zet het hek van de binnentuin open voor familieleden van bewoners op de begane grond. Zo kunnen ze op gepaste afstand contact hebben. En hij regelt een hoogwerker van de brandweer, zodat familieleden kunnen zwaaien naar bewoners op de hogere verdiepingen. Schaaps collega’s vergeten de scènes nooit meer: „Zit daar een vrouw klaar achter het raam in haar rolstoel met een plaidje om haar schouders. En haar echtgenoot zit met z’n billen op de vloer van dat bakkie, zijn benen bungelen over de rand. Zij herkent haar man maar ze begrijpt natuurlijk niet dat het een hoogwerker is. Haar ogen gaan wijd open, ze ziet hem gewoon in de lucht hangen. Wat gebéúrt hier, zie je haar denken. Waar is hij mee bézig?”
Eén keer stappen familieleden het hoogwerkersbakje uit en het balkon op. Ze doen de deur open en glippen naar binnen. Even op ziekenbezoek. „Familie kon het gewoon niet meer verkroppen”, zegt Patrick Koelewijn. Er komt ook stennis aan de hoofdingang. Mensen schreeuwen dat ze naar binnen willen. Ze foeteren het personeel uit. Voor Anker huurt tijdelijk een beveiligingsmedewerker in.


Bizar halfjaar
In september 2020 houden Schaaps afdelingscollega’s een bijeenkomst om een bizar halfjaar te evalueren. En het bijzondere is, zo horen ze: Lydia komt ook. Gerda Stalenhoef heeft haar al een paar keer thuis bezocht en ze heeft de anderen verteld dat Lydia nog lang niet de oude is. Maar nu ze haar zien dringt het pas door. „Wij zaten daar als groepje, een man of acht”, zegt Stalenhoef. „Daar kwam Lydia. Met een rollator. Iedereen schrok. Het was doodstil.” Schaap: „Ik werd echt aangestaard. Ik vond dat gek. Voor mij was dat ding met die wieltjes alweer heel gewoon.”
Vanaf november 2020 begint ze – heel langzaam – weer met werken. Collega Melanie Meijer komt een maand later terug van haar zwangerschapsverlof. Zij en Schaap hebben de gebeurtenissen in het verpleeghuis alleen op afstand meegemaakt: van huis uit logden ze voortdurend in op het interne systeem om op de hoogte te blijven van ziekte, herstel en sterfte. Maar nu ze eindelijk terug is en over de gang van haar afdeling loopt, voelt Meijer zich verloren. „Al die nieuwe bewoners, wel zes geloof ik. Ik wilde goede zorg geven, maar ik kénde ze niet.” De afdeling, vertellen ze, beleeft minder schokken en stoten in 2021, het tweede coronajaar. Maar Schaap en Meijer lopen ook dan rond in een maanpak. En ze worden gek van al dat desinfecteren, hele dagen lang van deurkrukken tot rollatorhandvatten, want leg bewoners met dementie maar eens uit dat ze in hun elleboog moeten niezen. De blijdschap is groot als een vrouw van in de negentig terugverhuist. Vóór corona woonde ze al enkele jaren op de afdeling, in 2020 verhuisde ze naar een andere verdieping. Toen belandde ze op de grote zaal en ook nog op een bed in de kerk. Maar „welke coronagolf ook kwam”, zegt Schaap, „je kreeg haar niet plat.” Schaap is erbij als ze overlijdt in 2023, op 94-jarige leeftijd, gewoon omdat haar hart het begeeft.
Ik had mijn schoonvader beloofd goed voor mijn schoonmoeder te zorgen. En dat kon ik niet doen. Dat heeft zó’n knauw gegeven
De vrouw die in 2020 afgezonderd door de schuifdeuren naar binnen moest lopen terwijl haar schoonzoon noodgedwongen achterbleef, overlijdt ook in 2023. Schaap woont de uitvaart bij. „De schoonzoon huilde nog toen hij erover vertelde. Hij zei: ‘Ik had mijn schoonvader beloofd goed voor mijn schoonmoeder te zorgen. En dat kon ik niet doen. Dat heeft zó’n knauw gegeven.’”

Levendig
Nu, vijf jaar na de pandemie, schuiven de deuren van Voor Anker weer open en, al danst er niemand door de huiskamer van Schaaps afdeling, het is er levendig genoeg. Twee bewoonsters buigen zich over een puzzel, aan een andere tafel voert Melanie Meijer overleg met twee collega’s, her en der staan rollators geparkeerd. Op de gang vraagt een nieuwe bewoner aan Lydia Schaap of hij naar buiten mag. Even later loopt hij buiten, arm in arm met een zorgverlener, tussen het verpleeghuis en de kerk die alweer ruim vierenhalf jaar geheel en al aan God is gewijd.
Ja, corona voelt best ver weg, zeggen Lydia Schaaps collega’s, maar een nieuwe uitbraak „van het een of ander” zal hen niet verbazen. Datzelfde zegt voorzitter van de raad van bestuur Jacqueline van der Loo. Deze week nog, vertelt ze, schoof ze aan bij het periodieke ‘calamiteitenoverleg’. Dat gaat niet alleen over het gevaar van nieuwe infectieziektes maar ook over cyberveiligheid, want wat als de ict-systemen plat komen te liggen zoals laatst op de universiteit van Eindhoven? En wat betekenen de razendsnel verschuivende geopolitieke en economische verhoudingen voor de medicijnenvoorraad? Van der Loo: „De wereld is grilliger geworden.”
Lydia Schaaps wereld ook. Ze legt de drie minuten tussen haar huis en Voor Anker af op een fiets met een lage instap en een laag zadel, zodat ze altijd met beide benen bij de grond kan. Dat is nodig voor haar balans, want het gevoel in haar benen is na de ziekenhuisopname in 2020 niet meer teruggekomen. Vanaf deze maart schroeft ze haar werkweek terug van 32 naar 28 uur. „Ik heb meer rust nodig.” Ze struikelt elke dag wel een paar keer, haar collega’s weten het ook. Gerda Stalenhoef: „Ben ik ineens in het luchtledige aan het praten, want ja hoor, ligt ze weer.” Stalenhoef spreekt van Schaaps „coronapootje”. Schaap lacht daar hartelijk om, ze heeft niet zo’n talent voor zelfmedelijden. Tuurlijk, het is vreselijk jammer dat de klachten blijvend zijn, zegt ze. Maar één ding weet ze zeker, net als haar afdelingcollega’s , en hetzelfde geluid klinkt door de hele verpleeghuissector: al breekt er een nieuwe pandemie uit, covid25 of covid26 of hoe de ziekte ook heten zal: die verpleeghuisdeuren gaan nooit meer dicht.
Vijf jaar na de eerste besmetting in Nederland voelt Erp nog steeds wat het coronavirus aanrichtte

