Arbeidsongeschikten stuiten in Nederland op wantrouwen, uiterst complexe regels en een gebrek aan persoonlijke begeleiding. Ze zijn onzeker over hun uitkering en juist dat weerhoudt hen er vaak van weer aan het werk te gaan. De regels rond arbeidsongeschiktheid moeten daarom sterk veranderen, adviseert een onafhankelijke commissie deze donderdag.
Het zou de grootste hervorming betekenen in bijna twintig jaar tijd. Bijna een miljoen mensen in Nederland hebben door ziekte of een arbeidsbeperking een arbeidsongeschiktheidsuitkering.
Lees ook
Het interview met commissievoorzitter Roos Vermeij: ‘De financiële prikkels voor arbeidsongeschikten werken verkeerd’
De commissie, bestaande uit onder anderen hoogleraren en een oud-UWV-baas, dacht in opdracht van het kabinet na over nieuwe regels rond arbeidsongeschiktheid. Ze presenteert nu drie varianten. Voor alle drie geldt: het stelsel moet eenvoudiger, de overheid moet burgers meer vertrouwen en gedeeltelijk arbeidsongeschikten moeten veel intensiever begeleid worden naar een baan die ze nog wél aankunnen. Ook werkgevers moeten beter worden geholpen bij het aannemen van mensen met een arbeidsbeperking.
„In onze gesprekken met uitkeringsgerechtigden viel op hoe graag de meesten willen werken”, zegt commissievoorzitter Roos Vermeij, oud-PvdA-Kamerlid. „En hoe slecht de regels daarop aansluiten.”
Bestaansminimum
De eerste variant blijft het dichtst bij de huidige regels, maar komt alsnog neer op een grote hervorming. In de verschillende uitkeringssoorten binnen de WIA (Wet Inkomen naar Arbeid) wordt hier fors gesnoeid. Dat moet de complexiteit verminderen, en de financiële onzekerheid, bijvoorbeeld voor mensen in de sobere ‘vervolguitkering’. Die is zo laag dat ze vaak aanvullingen nodig hebben om op het bestaansminimum uit te komen. Mensen komen in deze uitkering terecht als ze minder dan de helft verdienen dan het UWV van hen zou verwachten.
Daar staat tegenover dat ook een ruimhartige regeling geschrapt wordt. Volledig arbeidsongeschikten krijgen nu 70 procent van hun oude loon, en 75 procent als het UWV oordeelt dat ze nooit meer kunnen werken. Voor artsen is dit uiterst moeilijk en tijdrovend om vast te stellen. Daarom zou de iets riantere regeling volgens de commissie moeten verdwijnen.
In de tweede variant, naar Deens model, komt er in eerste instantie zelfs helemaal geen keuringsarts aan te pas. De eerste drie tot vijf jaar krijgen mensen veel persoonlijke hulp in hun zoektocht naar een nieuwe baan, tenzij overduidelijk is dat dit bijvoorbeeld door ernstige ziekte onhaalbaar is.
Over de hoogte van hun uitkering hoeven mensen zich deze periode geen zorgen te maken: die blijft 70 procent van hun oude loon, zolang zij blijven meewerken aan hun terugkeer naar werk.
Hier staat „de kracht van motivatie” centraal, schrijft de commissie. Als een nieuwe baan na deze eerste jaren niet haalbaar blijkt, volgt alsnog een keuring. Voor wie volledig wordt afgekeurd, blijft de uitkering even hoog. Anderen zullen er wat op achteruitgaan, vanuit het idee dat zij hun uitkering kunnen aanvullen door te werken.
Als laatste schetst de commissie een uitkering die voor alle werkenden hetzelfde is. In alle varianten worden zzp’ers verplicht om zich te verzekeren. Maar in deze variant krijgen zowel werknemers als zelfstandigen één en dezelfde uitkering, op het niveau van het bestaansminimum. Dat zou beter aansluiten bij de moderne arbeidsmarkt, waar mensen werk in loondienst en als zelfstandige gemakkelijker afwisselen of combineren.
Aanvullende verzekering
Maar: voor werknemers komt daar nog iets bovenop. Zij krijgen een aanvullende, inkomensafhankelijke verzekering. Net als nu betaalt hun werkgever daar de premie voor. Zelfstandigen die zich ruimer willen verzekeren, moeten dat zelf regelen.
Opvallend is dat de commissie zich sterk focust op mensen met een WIA-uitkering. Juist daarbuiten zijn er langdurig zieken en arbeidsbeperkten met grote problemen, schreef de commissie vorig jaar in een tussenrapport. Voor hen doet de commissie nauwelijks vergaande aanbevelingen.
Mensen die van jongs af aan een handicap hebben, komen sinds 2015 bijvoorbeeld veelal terecht in de relatief lage bijstandsuitkering, die strenge regels kent. De Wajong-uitkering, die zij voorheen hadden gekregen, is alleen nog toegankelijk voor vroeggehandicapten die nooit meer kunnen werken. De bijstand is voor deze mensen „niet passend”, schreef de commissie vorig jaar. Toch zegt de commissie niet dat dit moet veranderen, en schrijft ze vooral dat deze groep meer begeleiding nodig heeft.
De commissie was eerder ook kritisch over de toegangsdrempel tot de WIA-uitkering. Je krijgt de uitkering pas als je door je ziekte 35 procent mínder dan je oude loon kunt verdienen. Anders ben je aangewezen op de bijstand. Mensen met een laag salaris stuiten twee keer zo vaak op die drempel als mensen met een hoog inkomen. Want hoge inkomens gaan er door ziekte al snel procentueel harder op achteruit.
Slechts in een variant stelt de commissie een beperkte verlaging voor van deze toelatingsgrens van 35 naar 25 procent. Een kwart van de mensen die nu buiten de boot valt, zou daardoor alsnog een uitkering krijgen.