Column | Zo weerhaken de machines in de mens

Het infuus in zijn linker halsader valt uiteen in een guirlande van plastic buizen, die hun traject vervolgen naar de pompen van een infuuspaal. „De natte kant van de patiënt”, zegt de intensivist. Onze ogen glijden eroverheen. De medicatie ondersteunt de bloeddruk en het hart, is pijnstillend en houdt de patiënt in slaap.

Het infuus in zijn rechter lies brengt het bloed heen en weer, naar en van een machine op wieltjes, in wezen een grote nier. Kleine centrifuges, die de afvalstoffen het bloed uitfilteren, en een cilindervormige zeef, die de rest van de afvalstoffen onttrekt, staan geëtaleerd. Het contrapunt van de pompen, centrifuges, klokken en ventielen maken dat ik een stap achteruitzet om het totaal in ogenschouw te nemen.

De verpleegkundige pakt een zak troebel vocht en deponeert het in een daartoe bestemde bak. „Hierin zit het ultrafiltraat van het bloed”, zegt ze. Pis, zeg maar.

De buis in zijn mond perst lucht in de longen. Het is bevestigd om zijn gezicht met een masker, waarbij kussentjes op de wangen rusten om drukplekken te voorkomen. De stroomsnelheid is een lineaire functie van volume en druk, zodat de longen zich vullen zoals een blaasbalg zich met lucht vult nadat je je voet eraf haalt. De buizen voor luchttoevoer en bevochtiging rusten op een metalen geraamte, om de man heen opgetogen om knikken in de buis te voorkomen.

Vanachter zijn masker knippert hij zo nu en dan. Het is het beetje resthersenfunctie dat we hem kunnen permitteren voordat hij uit onrust verkeerd gaat ademen. Hij opent even zijn ogen en dwaalt met zijn blik in het luchtledige; hij laat een traan en sluit zijn ogen weer. „Ik vraag me af of mensen daadwerkelijk emotie voelen als ik een traan bij ze zie”, zegt de verpleegkundige. „Na twintig jaar weet ik het nog niet.” Ik knik gelaten.

Zo weerhaken de machines in een mens; zijn organen zijn opgetogen in een exoskelet. Ik kijk naar buiten, de bomen schudden hun bladeren. Het is koud.

Hij ligt hier al enkele weken, zonder dat er vooruitgang wordt geboekt. Met elke dag stilstand is zijn lichaam meer en meer overgeleverd aan de katheters en sondes van de machines. De prognose is zeer somber, maar zolang we niet volledig met de rug tegen de muur staan wil de familie koste wat het kost doorgaan met behandelen. Bijkomende complicaties beletten in een wrang soort logica het staken van de behandeling; er zijn immers overbrugbare probleem bijgekomen die zijn herstel mogelijk in de weg staan. Dus behandelen we door.

Ik word graag aangesproken met: Sjon, staat op een klad op de muur. Ik kijk graag naar: praatshows. „USA! USA! USA!…”, hoor ik op dat moment achter mij. Het volume van het scanderen stijgt boven die van de apparaten uit, die zoemen, piepen en rochelen. Ik kijk om naar de televisie, en zie Trumps guitig getuite grijns. Ik schakel de televisie uit.

Op het kastje naast het bed staat een doorleefde bijbel. Het tot diep lijkgeel vergeelde papier, bruin gevlekt en geplooid in duizenden ezelsoortjes, is een relikwie in deze steriele wereld van glas en chroom. Foto’s van familie en een Maria-icoon doen dienst als boekenlegger. Psalm achtenzeventig, een maskil van Asaf, wordt omlijst door het karmozijnroden boekenlint, dat weer rafelt over de verzen van de psalm. Ik duw het lint opzij en ik lees.

Een geweldige klap tegen het raam voor mij. Ik kijk op, en kan nog net de levenloze blik vangen van een verdwaalde kwartel, die tegen het raam opvloog en zich ten gronde richt.

Dino Gacevic is arts op de intensive care.