Iemand naar onrecht laten kijken is niet genoeg om diegene het onrecht ook te laten zien. Een beeld of verhaal krijgt altijd gestalte in een groter stelsel, van taal, geschiedenis, regels, wetten, debat en praktijken, dat bepaalt hoe we de wereld zien en in hoeverre verandering mogelijk is.
In de film The Zone of Interest woont het gezin van de kampcommandant naast het concentratiekamp. Ze nemen het onrecht waar, maar zien het niet, omdat het in het systeem waarin ze leven niet als onrecht telt. Deze film is net als de Dodenherdenking een waarschuwing: ons morele kader is nooit af. Er zal altijd onrecht zijn dat we nog niet als zodanig herkennen en erkennen. Denk aan de niet-menselijke dieren: veel mensen zien wat hen wordt aangedaan nog niet als onrecht, of zien het maar handelen er niet naar. Of aan vluchtelingen die op zee sterven. Onze blik is in beweging: steeds meer mensen zien het onrecht dat de Palestijnen wordt aangedaan als onrecht.
In totalitaire systemen is de mogelijkheid om medeburgers onrecht te laten zien zeer beperkt. Ik gaf onlangs online lezingen in China en Rusland, waar de bewegingsruimte van activisten duidelijk begrensd is door zichtbare en onzichtbare krachten. Maar ook hier wordt die ruimte aangetast. Niet omdat er een gebrek is aan vrijheid van meningsuiting, maar door de vorm van het debat. Om met elkaar in gesprek te kunnen gaan, heb je plekken nodig om open met elkaar te spreken, en toewijding aan de dialoog en de feiten. Natuurlijk zijn er soms interventies nodig in een debat, waaronder stilte of weigering, maar die werken alleen als er een basisstructuur is waarin we met elkaar kunnen praten.
Er is de laatste tijd gelukkig meer aandacht voor de technieken van spreken van politici, zoals die van de PVV, de BBB en het NSC, die allemaal op hun eigen manier de dialoog weigeren om hun macht te vergroten. In een gesprek zet je je positie op het spel, want je kunt veranderen. Maar hun monologen worden versterkt door de media en sociale media, onder andere door een nadruk op extremen, korte kreten en oproer.
In Who’s afraid of gender? onderzoekt Judith Butler discussies over gender, klimaat en antiracisme. Deze onderwerpen tasten de ideologie van de patriarchale structuur aan en worden door de kerk, bepaalde rechtse groepen en conservatieve politici als bedreiging gezien. Ze weigeren erover in gesprek te gaan en te reageren op feiten. Hun positie is bovendien niet coherent, maar een amalgaam van deels tegengestelde opvattingen. Butler schrijft dat deze groepen zo phantasms creëren, collectieve hersenschimmen. De combinatie van inconsequentie en weigering om in gesprek te gaan is een succesvolle tactiek. Het is moeilijk om tegen een spookbeeld in te gaan dat jouw standpunt als mening afdoet.
Dit soort taalgeesten zie je ook in het Nederlandse debat opduiken als het over klimaat, gender, woke, of andere onderwerpen gaat die verwijzen naar onrecht in de status quo. Het schijnt dat je echte geesten het beste vriendelijk kunt verzoeken te vertrekken, maar dat werkt bij deze niet. Dat betekent echter niet dat er geen verzet mogelijk is.
Ten eerste is het belangrijk om niet alleen je standpunt maar ook je positie te onderzoeken in het geheel. In een gesprek, in de politiek, in de krant. Je mening op een andere mening stapelen heeft alleen zin als je vindt dat het goed gaat. Ten tweede hebben we nieuwe publieke ruimtes nodig: echte plekken waar we open kunnen spreken en samen kunnen nadenken. En ten derde kun je om jezelf niet uit te leveren aan de cultus van het ik en wij radicaal luisteren, naar wie je al verstaat en wie nog niet. Openheid kan alleen volgen uit openheid.
Eva Meijer is schrijver en filosoof. Ze schrijft om de week een column.