Willem en ik stapten de straat op en sloten de deur van het nieuwe huis achter ons. De kinderherrie viel weg. Voor ons rees de pastorie op in laaghangende mist. Het was stil en koud en mooi.
Er klonk gedempt gebons op de ramen. Ik draaide me om en zag drie kleine neuzen en zes vuisten tegen het glas gedrukt. We zwaaiden naar ze, bliezen zoenen hun kant op, maar ze waren alweer weg. Opgroeien is steeds vaker afgeleid raken van je ouders, denk ik weleens. Tenzij je ouders naarlingen zijn, dan blijf je maar met ze bezig.
We waren al maanden niet zomaar even samen weggeweest. Er gebeurde te veel tegelijk om even uit te ademen. Of misschien was ik bang dat uitademen instorten betekende. Ik was niet de enige, had ik laatst begrepen van een vriendin met drie jonge kinderen.
„Ik blijf maar dragen, omdat loslaten me alleen maar herinnert aan het moment waarop ik de last weer moet oppikken”, zei ze.
Vastbijten, invechten, doorzetten. Op de zwaarste dagen was ik een adrenalinejunk. Alle zachtheid reserveerde ik voor de kinderen.
Inmiddels stonden Willem en ik in een café wijn te drinken. Ik maakte een paar foto’s van ons samen, onze hoofden ongemakkelijk iets te ver uit elkaar, en stuurde ze naar vrienden. ‘Mom&dad zijn uit’ zette ik eronder, gênante gewoonte, heel erg 2016, heel erg roestig.
De verkiezingen, de wreedheden in de Gazastrook, niets hadden we eigenlijk echt besproken. Er was te veel verdriet geweest in de familie, er waren te veel dozen die uitgepakt moesten worden. Af en toe stuurde ik Willem een tweetje door van iemand die we allebei irritant vinden. Daar moest hij dan een beetje om lachen. Dan stuurde ik er nog eentje en reageerde hij niet echt meer.
We kregen honger. Hij had geprobeerd te reserveren, maar alles zat vol, want bijna iedereen in dit soort steden is rijk. Ik had een app die ons een plekje bezorgde in het nieuwe restaurantje in de boekwinkel. Ik probeerde mezelf niet op de borst te slaan.
Srille tranen
Eenmaal aan een tafeltje begon ik over een ingewikkelde kwestie, op een manier waarvan ik zelf voelde dat ik aan het kortste einde zou trekken, larmoyant, op zoek naar bevestiging, met stille tranen die op mijn slakken drupten. Wat ik eigenlijk wilde zeggen: ik mis ons.
Hij stelde voor naar buiten te gaan, ik stelde voor nog een glas wijn te drinken en het uit te praten. Hij had gelijk.
Buiten zei hij: laten we gaan dansen. We gingen naar het nachtcafé. Om ons heen stonden mensen op muziek te bewegen. Ze waren vast niet ouder dan wij, maar ik kon mezelf op dat moment niet zien, dus was ik jong. Ik keek naar Willem, die inmiddels indrukwekkend voetenwerk had ingezet, de Gene Kelly van Haarlem, met handen die mee zwiepten onder zijn blonde warrige kuif. Ik moest lachen. Ik probeerde in zijn oor te roepen dat ik zo blij ben dat hij niet zo schijterig ingehouden en cynisch is als heel veel mannen van zijn leeftijd, maar hij verstond me niet. Ik sprong, hij sprong mee. Ik omhelsde hem, we zoenden, ik bleef heel dicht bij hem. En ik weet niet meer hoe we thuiskwamen, maar eenmaal terug in onze straat was het daar nog steeds stil en koud en mooi. Binnen sliepen de kinderen.
En alles was zacht en zat los.
Leeslijst