Negatieve gevoelens hebben soms positieve gevolgen. Op mijn achttiende besloot ik, alvorens te gaan studeren, mijn dienstplicht te vervullen – toen een soort tussenjaar voor jongeren zonder geld. Veel vrienden begonnen wél meteen aan hun studie. Gedurende mijn diensttijd merkte ik dat zij een steeds grotere voorsprong op mij namen, vooral wat betreft kennis en taalvaardigheid. Ik herinner mij een verjaardagsfeestje waarbij ik een deel van het gesprek domweg niet kon volgen. Behoorlijk zorgelijk. Na dat jaar begon ik daarom met extra veel ijver aan mijn studie. Dat leverde, in elk geval de eerste semesters, bovengemiddelde resultaten op.
Een stapje extra
Het is een voorbeeld van verliesaversie, de aangeboren weerzin tegen verlies die de meeste mensen hebben. (Ik schreef er al vaker over.) En het laat zien dat dreigend of daadwerkelijk verlies soms tot extra inzet en mooie prestaties kan leiden.
Dat is ook wat we weten uit onderzoek. We kijken naar anderen of de doelen die we stellen. En als we zien dat we achteropraken, ervaren we een sterke drang daar iets aan te doen. Tenminste, zolang we geloven dat dit haalbaar is. Hebben we een voorsprong, dan ervaren we juist een verminderde motivatie.
In de werkomgeving wordt vaak gebruikgemaakt van dit mechanisme. Wanneer een project niet op schema ligt, wanneer targets niet worden gehaald, dan is dit een aansporing om een stapje extra te zetten. Werkt prima.
Leidt verlies tot winst?
De Amerikaanse onderzoekers Jonah Berger en Devin Pope publiceerden over dit fenomeen in 2011 een opmerkelijk artikel. Ze zeiden: stel nu eens dat onze hekel aan verlies zo sterk is dat we, wanneer we op achterstand komen, bijvoorbeeld in een sportwedstrijd, zodanig extra gemotiveerd raken dat we daardoor alsnog winnen. Oftewel: leidt verliezen tot winnen?
Na analyse van meer dan zestigduizend basketbalwedstrijden luidde hun conclusie: wie ietsje achterstaat in de pauze, heeft significant meer kans om uiteindelijk te winnen dan wie halverwege voorstaat. Ietsje achterstaan geeft een motivationele impuls die leidt tot winnen.
Dat trok de aandacht van een groepje Nederlandse onderzoekers. Bouke Klein Teeselink, Martijn van den Assem en Dennie van Dolder herhaalden de analyse van Berger en Pope en onderzochten bovendien nog zo’n 150.000 sportwedstrijden extra.
Uiteindelijk bleek dat Berger en Pope te vroeg hadden gejuicht. In hun publicatie van vorig jaar laten de Nederlanders zien dat achterstaan tijdens de pauze in een sportwedstrijd geen grotere kans op de eindoverwinning geeft. Sterker: op basis van hun analyses is het plausibeler dat achterstaan juist tot verliezen leidt. Helaas.
En nu?
Veel onderzoekers denken dat je verliesaversie voor je kunt laten werken. Het kan dus geen kwaad jezelf af en toe te confronteren met tegenvallende resultaten. Dat stimuleert actie.
Toen ik deze week op de weegschaal stond en een teleurstellende waarde aflas, heb ik daarom extra lang gekeken. Ik heb het aantal kilo’s ook nog eens opgeschreven om het mezelf in te peperen.
Maar dankzij het nauwgezette onderzoek van Klein Teeselink en zijn collega’s weten we ook dat je van alleen deze interventie geen wonderen hoeft te verwachten.
Ben Tiggelaar schrijft wekelijks over persoonlijk leiderschap, werk en management.
„Mijn collega loopt de kantjes er vanaf. Hij gaat vaak vroeg weg en komt laat aan. Bij de taken die hij uitvoert, maakt hij vaak fouten. Hierdoor hebben mijn collega’s en ik last van een hogere werkdruk. Inmiddels hebben we het alleen al zo lang laten gebeuren dat ik niet weet of we hem hier nog op aan kunnen spreken. Wat moet ik doen?”
Vrouw (30), naam bekend bij de redactie
Kijk ook naar jezelf
Grethe van Geffen, oprichter van bedrijfsadviesbureau Seba cultuurmanagement, hoort in de praktijk regelmatig over soortgelijke problemen. „Onderlinge klachten over collega’s blijven vaak zo lang liggen dat het een nog groter probleem wordt”, zegt ze. „En dan voelt het alsof het te laat is.”
Normaal met elkaar communiceren over wat je als team ‘goed werk’ vindt, blijkt volgens Van Geffen een van de moeilijkste dingen op de werkvloer. „Mensen willen niet moeilijk doen, praten zichzelf aan dat het ‘vast niet zo belangrijk’ is, of willen elkaar geen pijn doen.”
Maar, zegt ze, het grote risico van zoiets te lang laten liggen en later tóch gaan melden, is dat de emoties uiteindelijk zo hoog oplopen dat mensen niet meer met elkaar verder kunnen.
„Het lijkt er overigens ook op dat de persoon in kwestie wel met andere collega’s over de problemen heeft gesproken”, zegt Van Geffen. Op zich is er volgens haar niets mis met even bij een ander toetsen of je goed zit met je klacht. „Maar dan moet je wel meteen de stap nemen om ook met de betreffende persoon te praten. In dit geval, als het zo lang geduurd heeft, is er simpelweg sprake van roddelen. Daar wordt het werk nu niet beter van.”
Het is dus de hoogste tijd om een gesprek aan te gaan, vindt Van Geffen. Loop naar die collega toe en zeg dat je het graag ergens over wilt hebben. De kans is groot, denkt Van Geffen, dat diegene ook al door had dat zijn collega’s ergens ontevreden over zijn. „Daarbij kun je diegene dus niet zomaar aanspreken op zijn fouten, maar dan moet je zelf ook met de billen bloot gaan en zeggen dat je hier al een tijdje mee zit. Je kunt verwachten dat de ander het vervelend vindt dat jij lang niks gezegd hebt. Laat tijdens het gesprek zien dat je bereid bent om ook naar jezelf te kijken.”
Organisatieadviseur Bart van Koningsbruggen zegt dat je tijdens dat gesprek niet op de stoel van de leidinggevende moet gaan zitten. „Zeg vooral niet: jouw taakomschrijving omvat X of Y. Maar ga juist een persoonlijk gesprek aan, waarin je vraagt of er misschien problemen zijn op privévlak of met de gezondheid.” Het is daarbij volgens Van Koningsbrugge wel belangrijk om de grenzen en privacy van de persoon in kwestie te blijven respecteren. Het kan ook zo zijn, zegt Van Koningsbruggen, dat voor deze collega maatwerkafspraken zijn gemaakt waar het team niets vanaf weet. „Misschien heeft de persoon mantelzorgverlof, of is hij minder uren gaan werken zonder dat de rest daarvan weet.”
Van Koningsbruggen denkt dat een gesprek kansen biedt om als team te praten over de samenwerking. Misschien moeten taken opnieuw worden verdeeld. „Of er zijn andere verwachtingen van hoe het werk gedaan moet worden. Als je daar meer zicht op hebt, kun je daar gezamenlijk afspraken over maken.”
Het is duidelijk dat de vrouw in kwestie zich erg betrokken voelt bij het werk, zegt Van Koningsbruggen. „Dat is op zich positief, maar ze moet ook op haar eigen grenzen letten. Een te hoge werkdruk is echt iets om met de leidinggevende te bespreken.”
Als er dan nog steeds geen verandering in komt, dan moet de vrouw volgens Van Koningsbruggen misschien overwegen
om binnen mogelijkheden haar werk anders in te richten of ergens anders te gaan werken binnen of buiten de organisatie.
Kijk naar de werkcultuur
Van Geffen denkt dat het voor deze organisatie goed zou zijn om meer te investeren in een cultuur waarin het gebruikelijk is feedback te vragen en te ontvangen. „Het moet normaal zijn om op een constructieve manier tegen elkaar te zeggen als er iets niet goed gaat”, zegt ze.
Dat vergt volgens Van Geffen een investering voor de lange termijn, bijvoorbeeld door in eerste instantie als bedrijf gezamenlijk een training te volgen. „Later kun je in vergaderingen tijd inruimen om feedback met elkaar uit te wisselen. Daar kun je actief naar vragen. Zo voorkom je dat problemen zo lang blijven liggen.”
Van Koningsbruggen denkt dat het binnen de werkcultuur van deze organisatie misschien onduidelijk is wat geldt als „resultaat”. „Als daar onduidelijkheid over is, ervaren medewerkers doorgaans meer ruimte om de kantjes er vanaf te lopen. En als je bij een collega ziet dat hij of zij dat doet, dan wordt het makkelijker om dat zelf ook te gaan doen.”
Sommige bedrijven kiezen er daarom voor om een ‘verantwoordingssysteem’ in te voeren, zegt Van Koningsbruggen, waarbij medewerkers moeten aangeven wat ze tijdens de gewerkte uren hebben gedaan. „Het risico is dat zo’n systeem averechts werkt voor de mensen die juist goed met de huidige vrijheden om kunnen gaan. Maar dit is een optie die het team met elkaar zou kunnen overwegen.”
Dus
Laat dit soort klachten over de werkhouding van collega’s niet te lang liggen. Dan wordt het probleem alleen maar groter, en het onvermijdelijke gesprek juist moeilijker. Als de klacht dan toch lang is blijven liggen, wees dan empathisch tijdens het gesprek, en laat zien dat je zelf ook fout zit omdat je zo lang niets hebt gezegd. En: zorg dat het in het algemeen normaler gaat worden om elkaar feedback te geven.
‘Een lerende organisatie.’ Zo noemen veel bedrijven zich graag. Maar hoe breng je dat in de praktijk? Op weinig plekken is leren zo verweven met het werk als in een opleidingsziekenhuis. Ik liep een dagje mee met de internisten van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) in Den Haag om de kunst af te kijken.
Kwart over acht. De overdracht van de afdeling interne geneeskunde gaat van start. De nachtploeg mag naar huis, de dagploeg begint. In de vergaderzaal zitten dertig medici rond een groot scherm. Hierop verschijnt alle informatie over de nieuwe patiënten van de afgelopen nacht.
De arts-assistent van de nachtdienst doet verslag. Vier opnames deze keer. Daardoor kan elke casus uitgebreid besproken worden. Meestal zijn het er tien of meer, dan ligt het tempo hoger.
„Wat zien we?” Internist Herman Hofstee leidt de vergadering en vuurt vragen af op zijn collega’s. Het gaat over een foto van lymfecellen. Eerst mogen de co-assistenten reageren, daarna de arts-assistenten. Af en toe laat hij een collega-specialist iets uitleggen: „Waarom kiezen we voor deze behandeling?” Het is overleg en onderwijs tegelijk.
Na de overdracht, om negen uur, is er nog een kwartiertje voor de ‘co’s’. Zijn er vragen? Begrijpen ze alle vaktermen? Wat willen ze onthouden? „De kunst is om voortdurend in te spelen op wat mensen al weten én nog moeten leren”, zegt Hofstee.
Wat zie je verder op zo’n dag? Een beknopt overzicht:
-Voorbereiding. Hofstee en collega’s leiden co-assistenten en jonge artsen op. Daartoe laten ze zich regelmatig trainen: hoe draag je vaardigheden over, hoe creëer je leermomenten in het werk?
-Voorbeeldgedrag. Senior-artsen doen handelingen voor, leggen uit wat ze doen en waarom.
-De bal rondspelen. Tijdens overleggen kan iedereen vragen stellen en kennis delen. Of het nu gaat om de overdrachten, een korte stand-up of een multidisciplinair overleg rond complexe casussen.
-Natuurlijke leermomenten. Een internist bezoekt met co’s en assistenten een patiënt; daarna volgen direct vragen. Wat weet je nu? Wat wil je onderzoeken? Jonge artsen noteren daarnaast zelf dagelijks op een A4’tje wat ze willen leren.
-Persoonlijke begeleiding. Als jonge arts krijg je een vakinhoudelijke supervisor, een mentor die met je praat over je ontwikkeling en een buddy die praktische vragen kan beantwoorden.
-Praatjes. Collega’s verzorgen wekelijks korte colleges tijdens de overdrachten en langere op woensdag- en donderdagmiddag. In deze ‘praatjes’ worden in razend tempo bijzondere casussen en wetenschappelijk onderzoek besproken.
-Formeel onderwijs. Online cursussen, trainingsdagen en congressen zijn verplicht. Elk jaar maak je kennistoetsen om opleidingspunten te sparen. Uiteindelijk mag je meebeslissen over nieuwe kennis en kunde die wordt overgedragen.
Het lijkt op het klassieke gildesysteem. Oud en jong, werken en leren, basiskennis en het nieuwste onderzoek, alles loopt door elkaar bij de internisten in het HMC. Hofstee: „Je hebt een vak dat draait om kennis en kunde. Dat wil je delen, doorgeven aan de volgende generatie. Dat is wat iedereen hier bindt.”
Caroline: „Tex en ik hebben los van elkaar een avontuurlijk leven geleid. We hebben de halve wereld over gereisd.” Tex: „Ik zat bij de mariniers en ben daarna in de strandtentenwereld beland: in Scheveningen en op Curaçao. Ik bouwde ze op en runde ze. Hard werken, maar ook hard ontspannen.”
Caroline: „Ik kom uit het onderwijs. Mijn ouders vonden zekerheid belangrijk, dus leek het hun een goed idee als ik naar de pabo ging – maar in het onderwijs heb ik nooit op mijn plek gezeten. In de zoektocht naar wat het dan wel was, heb ik veel zeezeilreizen gemaakt. Naar Spitsbergen, de Galapagoseilanden, Fiji, Panama, Barbados… iedere keer kwam ik terug in Nederland en dacht: wat dóé ik hier? Ik miste het simpele leven dicht bij de natuur. Tegelijkertijd voelde ik me op reis weer ontheemd, omdat je ver weg bent van vrienden en familie. Veel jaren wist ik het niet, totdat ik de kans kreeg om mijn eigen veerdienst te runnen: tussen Numansdorp en Willemstad. Op die manier kon ik ook een vrij leven hier in Nederland creëren. Dus heb ik mijn huis in Dordrecht verkocht en kocht er de pont voor terug, plus een andere boot waar ik op kon wonen. Ergens toen kwam Tex in beeld. Wij kennen elkaar al van vroeger, toen we bij dezelfde roeivereniging in Dordrecht zaten. Een gemeenschappelijke vriendin bracht ons vijf jaar geleden weer bij elkaar.”
Tex: „Toen zijn we op Carolines boot gaan wonen, om zo samen aan een avontuurlijk leventje te bouwen.”
Caroline: „De afgelopen jaren hebben we de veerdienst gerund en daarnaast van alles aangepakt: op Tiengemeten een herberg gerund, oude spullen opgeknapt en verkocht onder ons merk Jutter Design, Tex heeft nog op een landgoed allerlei tuinklussen gedaan. Dat is een hectische tijd geweest. Je bent altijd een balans aan het zoeken tussen wat je leuk vindt en waar je geld mee kunt verdienen. Totdat een half jaar geleden het fort op ons pad kwam. Nu voelt het alsof alle puzzelstukken op hun plek zijn gevallen.”
Tex: „Wij zijn de beheerders van Fort Buitensluis in Numansdorp. De pont vertrekt hier onderaan de dijk, dus dat is een perfecte combinatie. Het beheer is vrijwilligerswerk en in ruil daarvoor mogen we hier in het seizoen verblijven in een houten chalet op het terrein. Aan het chalet moest wel wat verbouwd worden, maar gelukkig zijn we allebei handig.”
Vaartochtje
Tex: „De wind, het water, de lucht, de geur, zon of regen; het is hier elke dag anders. Leven op deze plek is een soort lifestyle, waarbij werk, wonen en vrije tijd helemaal in elkaar overlopen. Wij hoeven niet meer op vakantie; we zijn het al.”
Caroline: „Het geld verdienen we met de veerdienst. Exploitanten van een voet- en fietsveer in Nederland krijgen subsidie van de overheid. Ook mogen we de inkomsten uit de kaartverkoop houden. Daarnaast werk ik nog één dag in de week als zzp-schipper op de veerdienst naar Tiengemeten. Daar kunnen we bij elkaar van rondkomen.”
Tex: „Onze eigen pont is een voormalige Duitse sleepboot. Achterop staan de fietsen en aan de zijkant heb je twee banken waar twaalf mensen kunnen zitten. En dan gaan we naar de overkant: van Numansdorp naar Willemstad of andersom. Dat is een stuk van zo’n drie kilometer varen. Dat klinkt misschien saai, maar het is echt een belevenis. Het Hollands Diep is een vrije drukke vaarroute met tankers en binnenschepen – als je daar met je kleine bootje langs vaart, besef je pas echt hoe immens groot die zijn. Als we aanleggen in Willemstad krioelt het in de zomer van de bootjes. Dan is het manoeuvreren en draaien om precies goed uit te komen. De mensen klappen soms als het gelukt is.”
Caroline: „‘Dat heb je vaker gedaan!’, zeggen ze dan.”
Tex: „Dus nee, het is nooit saai. Dat ligt ook wel aan dit type pont. Als je op een grote pont vaart met woon-werkverkeer – een paar meter naar de overkant en dan terug – is dat een stuk vermoeiender. Bij ons zijn de mensen op vakantie; ze hebben zin in een leuk vaartochtje. We varen dan ook alleen in de zomermaanden, 72 dagen per jaar.”
Caroline: „Als Tex vaart, sta ik hier op het fort, dat in het weekend open is. Ik informeer de mensen over de vertrektijden van de pont, ze kunnen een koffietje bij me krijgen en even het fort op lopen. Die combinatie werkt heel goed. Mensen zouden sneller weggaan als ze zien dat het nog een half uur duurt voordat de pont komt.”
Tex: „Het fort doen we nu een half jaar. Daar horen best een aantal taken bij. Onderhoud van het gebouw, onderhoud van het groen, de jachthaven en de kleine camping op het terrein.”
Ordenen en opruimen
Caroline: „Ik doe de financiën en de communicatie en Tex wat meer de technische klussen. Het huishouden doen we samen, al denk ik dat Tex iets meer schoonmaakt dan ik.”
Tex: „Ik ben iets meer van het ordenen en opruimen, ja.”
Caroline: „Hij kookt ook altijd voor me, heel luxe.”
Tex: „Aan het eind van de dag fiets ik naar de super. Dan speur ik naar de producten die bijna over de datum gaan – 40, 50 of 70 procent korting, dan wordt het leuk! Vervolgens is het de kunst daar weer wat creatiefs mee te kokkerellen.”
Caroline: „Het grappige is: als je zo’n leven kiest als dat van ons, dan ga je je geld anders uitgeven. Het draait niet meer om op reis gaan, of sparen voor mooie spullen. We leven als vanzelf goedkoop en zetten alles opzij wat we niet nodig hebben. Een buffer voor een calamiteit of later ons pensioen.”
Tex: „Ik zou niet iets concreets kunnen noemen wat ik nog wil hebben of kopen. Dit leven, ons leven – dat wil ik. Als ik de hele dag achter een bureautje moet zitten, zou ik geloof ik van ellende dood neervallen.”