Column | Vergankelijke roem

Voor mij begon de Boekenweek dit jaar met de roman De korrel in de voor van Marie Koenen. Ik hoor de lezer zuchten: „Marie wie?” en ik herhaal: Marie Koenen.

Haar roman dateert uit 1941 en Marie zelf leefde van 1879 tot 1959. Zij is voor mij de personificatie van de vergankelijkheid van literaire roem – een thema dat begrijpelijkerwijs in boekenweken zelden wordt aangesneden.

Zij heeft heel veel geschreven – gedichten, novellen, romans – en ze werd goed gelezen, maar toch weet ik zeker dat haar naam in deze nieuwe Boekenweek nergens genoemd zal worden, behalve in deze column. Ik kwam De korrel in de voor onlangs tegen in een Amsterdams straatboekenkastje, het was een versleten Prisma Pocket, een derde druk, vermoedelijk uit de jaren vijftig.

Ik moest meteen terugdenken aan mijn eerste leraar Nederlands op de katholieke HBS, eind jaren vijftig, een nare autoritaire man die we buiten zijn gehoor ‘Pietje’ noemden; zijn achternaam zal ik ongenoemd laten uit piëteit met eventuele kleinkinderen. Pietje moest ons liefde voor de vaderlandse literatuur bijbrengen, reden waarom hij steeds weer urenlang uitweidde over zijn favoriete auteur: Marie Koenen. Hij las gretig voor uit haar boeken en liet na elke in zijn ogen geslaagde passage een intimiderende blik over de klas dwalen. Wie niet oplette, kon op een ferme uitbrander rekenen.

Dat moeten passages geweest zijn als, en ik citeer uit De korrel in de voor: „De volgende morgen kwam Leonardus al de stal binnen, toen Nelis nog de koe zat te melken en terwijl hij met de emmer-vol naar het voorhuis ging, bracht Leonardus de Witte weer op ’r plaatsje terug. Geen Rosalien te verkennen om hem te vragen: ‘Zon, Nelis?’…’Ja, volop’, zou hij vandaag geantwoord hebben, ‘én het luidt al voor de Allerzielenmissen…’”

En: „Geregeld tegenwoordig steekt Lucia aanstonds na het avondeten de kaarsen bij de Moeder Gods op de commood aan, – ieder keert z’n stoel die kant uit, – Plonia, Nelis en Mank Mielke komen uit de achterkeuken, – en neergeknield op de vloerstenen beginnen ze gezamenlijk de rozenkrans, voorgebeden door Maria.”

Het moet voor Pietje een hele opgave geweest zijn met zulke teksten zijn roomse pubers een uur lang zoet te houden. Om nog maar te zwijgen over de onmogelijkheid ons hiermee voorgoed voor de vaderlandse literatuur te winnen. Of maakte hij ons op die manier tegen wil en dank juist rijp voor de wellustige boeken van Jan Wolkers die zich enkele jaren later aandiende?

Verder geen kwaad woord over Marie Koenen. Zij, een brave katholieke vrouw uit het zuiden des lands, kon het ook niet helpen dat haar nu totaal onleesbare en niet meer herdrukte boeken, een tijd lang als belangrijke literatuur werden beschouwd door kwezels in de katholieke contreien van de literaire wereld en het onderwijs.

Maar het toont ook aan hoe tijdgebonden oordelen over literatuur kunnen zijn. Het kan geen kwaad dat te beseffen in tijden waarin zware oordelen over boeken en oeuvres worden geveld via literaire prijzen en overigens best interessante initiatieven door NRC en De Standaard als de lijst met „De 50 beste Nederlandstalige boeken van de 21ste eeuw”. Er ontbrak een aantal goede boeken op die lijst en ik hoop nu maar dat de schrijvers ervan zich daarvan niet te veel aantrekken.