Column | Van kat naar hond(je)

Laatst vond ik een nooit gebruikte agenda voor het nu bijna afgelopen jaar. Aangeschaft voor mijn vrouw toen we nog optimistisch genoeg waren om te veronderstellen dat ze er iets aan kon hebben. Niets dus. Ook kwam er een verzoek binnen van de Stichting Museumkaart om haar kaart voor 2025 te verlengen. Ik besefte toen dat ze haar kaart voor 2024 niet één keer gebruikt had.

We gingen vroeger vaak naar de film. Soms overweeg ik om haar weer eens mee te nemen, maar ik durf het niet goed uit angst dat de film te veel somberheid en geweld zal bevatten. Het moet een beetje vrolijke film zijn, een kinderfilm misschien? Lachen doet ze nog steeds graag, het is alsof haar gevoel voor humor onbeschadigd is, ze reageert alert op komische stembuigingen en grimassen. Ik herinner me weer hoe uitbundig ze moest lachen om Hans Teeuwen op tv, enkele jaren geleden toen de diagnose dementie al gesteld was.

Maar een normaal gesprek voeren lukt niet meer. De mededeling die je doet lijkt aanvankelijk nog wel tot haar door te dringen, maar vervolgens haalt ze er één woordje uit waar ze op voortborduurt, ook al heeft het niets met de kern van je boodschap te maken. Als je bijvoorbeeld vertelt dat de minister over zijn woorden struikelde, bestaat de kans dat ze langdurig over de slordige struiken aan de overkant van de weg begint.

Praten wordt het wisselen van onbegrijpelijkheden. Toch moet je ermee doorgaan omdat elke vorm van contact voorkomt dat ze te veel wegzakt in lethargie. Maar je moet ook weer niet té lang doorpraten, want dan wordt ze ongeduldig en vraagt ze: „Wat doen we? Gaan we nog wandelen?”

Het personeel in de meeste verpleeghuizen, ook het hare, heeft het te druk om aan zulke activiteiten mee te doen, dus is alle hulp van familie en vrienden welkom. Mijn vrouw loopt gelukkig nog als een kievit – een oudere kievit, dat wel – en vindt wandelingen van een uur geen probleem.

Wel worden deze wandelingen regelmatig onderbroken voor korte ontmoetingen met aangelijnde honden – vooral hondjes. De fascinatie die ze altijd voor katten had, is volledig overgegaan op hondjes. Elk hondje moet worden toegesproken en liefst geaaid, ook als de eigenaar daar weinig tijd voor heeft. Het komt dan ook voor dat ik ons haastig een zijstraat in dirigeer als ik het zoveelste hondje zie naderen.

En dan te bedenken dat wij vroeger nooit zelfs maar hebben overwogen om een hond in plaats van een kat te nemen. In het verpleeghuis mogen geen dieren worden gehouden, maar mijn vrouw heeft een ideale vervanger gevonden in een groot, wit porseleinen hondje dat ze overal moederlijk met zich mee draagt. Het laatste nieuws is helaas dat het hondje vermist is, want dat gaat ook in het verpleeghuis hardnekkig door: spullen die pootjes krijgen en er vandoor gaan.

Mocht ik ooit aan een gedaanteverandering toe zijn, dan kan ik mijn vrouw een groot plezier doen door voor het klassieke keeshondje te kiezen, volgens de beschrijvingen befaamd om zijn „donzige vacht, vosachtig uiterlijk en enthousiaste glimlach”.

Zelf ben ik thuis achtergebleven met de poes die we vijf jaar geleden kochten. Mijn vrouw vraagt, opvallend genoeg, nooit naar haar. Ze is haar compleet vergeten. Een bitter lot waaraan ook ik op den duur niet zal ontkomen.