
Soms zou ik willen dat ik het niet wist: dat er op dit moment een genocide plaats vindt. Want ik ben woedend, en woede is een uitermate vermoeiende emotie. Maar als je het eenmaal weet, kun je het nooit niet meer weten. De onderdrukking van de Palestijnen is zich al decennia stilletjes aan het voltrekken, terwijl de oorlog inmiddels 1,5 jaar bezig is. Het voelt alsof het bovendien de laatste oorlog is: hier wordt de beslissende, definitieve klap uitgedeeld. We hebben allemaal kunnen zien hoe geroutineerd de uitroeiing plaatsvindt. We zien hoeveel kinderen er sterven, en we lezen hoe ziekenhuizen werden gebombardeerd, hoe nu zelfs de eenvoudigste veldklinieken – de laatste toevluchtsoorden voor een bevolking op de vlucht – met de grond gelijk worden gemaakt. We lezen, lezen opnieuw, dubbelchecken of het waar is, dat Israël zorgverleners in koelen bloede executeerde. Het is allemaal onomstotelijk waar en toch verandert er niets aan de stilte, niets aan de gecultiveerde machteloosheid, niets aan de gemakzucht van het wegkijken.
Over de volkerenmoord op de Palestijnen hangt niet alleen de schaduw van de genocide op de Joden, maar ook de lange schaduw van het koloniale verleden. Het lijkt erop dat het altijd de bedoeling is geweest om het land te zuiveren van de oorspronkelijke bewoners. Daarom ook kan er zonder enige omhaal gesproken worden over de ‘herontwikkeling’ van een gebied, over het bouwen van een vakantie-oord op dezelfde grond waar nu een genocide plaatsvindt. De gesprekken tussen Trump en Netanyahu om van Gaza een Rivièra van het Midden-Oosten te maken, doen denken aan Namibië, waar aan het begin van de twintigste eeuw kolonialisme en racisme samenkwamen in een volmaakte dodendans.
Die dans werd ingezet door het Duitse Keizerrijk onder Wilhelm II. Zij meenden dat, voor een evenwichtig leven, een mens Lebensraum nodig had. En die ruimte werd gevonden in Namibië, een prachtig land dat grensde aan de Atlantische Oceaan. De bewoners van het gebied – de Herero en Nama – verdienden het niet om daar te leven, vond men. Duitsland stond in zijn recht om hen uit te moorden want, zoals een Duitse burger in 1904 aan de keizer schreef: „We vechten tenslotte niet tegen een vijand die de regels van de eer volgt, maar tegen wilden.”
In Namibië werden in slechts vier jaar tijd (1904-1908) tienduizenden – wellicht zelfs meer dan honderdduizend – mensen vermoord. Er werd vervolgens een nieuwe wereld gebouwd die niet mocht herinneren aan het lijden van de oorspronkelijke bewoners. Waar ooit een concentratiekamp had gestaan, in de stad Swakopmund, verrees nu een winkelcentrum waar witte toeristen zich door blinkende winkeltjes lieten verleiden. Aan de rand van dezelfde stad werden gemotoriseerde buggy’s verhuurd, waarmee toeristen en plaatselijke jongeren over de vele kleine heuveltjes konden crossen. Die heuveltjes waren honderden ongemarkeerde graven van slachtoffers van de genocide. Maar daar had niemand het over.
Het is een gruwelijke geschiedenis. Maar terugkijken op onrecht is nooit zo ondraaglijk als het onrecht in het heden te aanschouwen. U en ik weten allemaal wat er gebeurt in Gaza. De politici in de Kamer, met toegang tot zo veel meer informatie dan wij – zij weten het. En ze doen niets. Ik vraag me af: hoe slapen zij, die weten van de misstanden in Gaza, en die alsnog niets doen, niets zeggen, geen standpunt innemen? Heeft premier Schoof misschien een trucje, waarmee hij de feiten die aan hem werden voorgelegd door hulporganisaties, terzijde kan schuiven? Misschien wil hij het met ons delen: hoe een smeekbede tot empathie eenvoudigweg te weigeren. Misschien kan hij mij leren rustig te wachten tot het voorbij is, tot iedere Palestijn dood is, waarna het grote verzwijgen kan beginnen. En we allemaal kunnen zeggen dat we het – echt waar – niet hebben geweten.
Karin Amatmoekrim is schrijver en letterkundige. Ze schrijft om de week op deze plek een column.
