Lange tijd, tot ver in de jaren negentig, geloofde ik in een vreedzaam samenleven van Joden en Palestijnen. Toen ik in die jaren rondreisde in Israël bespeurde ik daar best wat harmonie. Arabische en Joodse Israëliërs onderhielden relaties met elkaar, zowel zakelijk als vriendschappelijk. In een café in Jeruzalem sprak ik avonden lang met jongeren die hoopvol waren. Joden en ook Palestijnen die naast elkaar zaten met aan de muren posters van Che Guevara.
Er waren toen nog geen muren die de Palestijnse gebieden afscheidden van Israël. De positieve energie in een stad als Tel Aviv werkte aanstekelijk en gaf hoop. De vele jongeren die ik er sprak waren ambitieus en vertelden dat ze iets van hun leven en het land wilden maken.
Maar die relatieve openheid had een keerzijde. Er waren destijds voortdurend bomaanslagen. In 1987 was Hamas opgericht, dat de toenmalige toenadering met lede ogen aanzag en wilde frustreren. Prullenbakken in Tel Aviv vlogen voortdurend in de lucht. Zelf maakte ik mee dat op een station mensen om me heen opeens begonnen te rennen. Een Israëlische soldaat gebaarde wild dat ik onmiddellijk met hen mee moest rennen. Achteraf bleek de bommelding vals.
Overal was je op je hoede en er vielen geregeld doden. Vooral in bussen was je niet veilig. Op de buslijn tussen Jeruzalem en Tel Aviv waren regelmatig aanslagen. Het gevolg liet zich raden: meer controles, in bussen, bij wegblokkades en in winkels. De willekeurige aanslagen zorgden voor veel discussies in het land: zo kon het niet doorgaan.
In Gaza waren geen bomaanslagen. Maar van ambitieuze energie was evenmin veel te bespeuren; van blinde haat des te meer. Met het opbouwen van het eigen gebied leken bewoners van de Gazastrook zich nauwelijks bezig te houden. De straten en stranden waren smerig met overal afval, in zee dreven drollen en wat me vooral opviel was de alom aanwezige stank, onder meer van de vele slagerijen.
Wat opviel was de agressieve Jodenhaat bij mensen die ik sprak. Dat Tel Aviv welvarend was, kwam niet door hard werken en de drang iets van het leven te maken, hielden ze me voor in Hebron. Nee, dat kwam omdat Amerika iedere Jood gratis een nieuwe auto gaf. Ze vonden het terecht dat hun ‘vrienden’ in Israël dood en verderf zaaiden met die bomaanslagen. Hadden ze zelf ambities in hun leven, vroeg ik de Palestijnse jongeren. Nee, tenzij je Israël van de kaart vegen een ambitie noemt. Een deprimerend tafereel. Hoewel ik wist dat er veel Palestijnen wilden werken en hoopten op een beter leven, raakte ik gedesillusioneerd.
Een relatie met een Jood zagen jonge Palestijnse twintigers in Jeruzalem met wie ik rummikub speelde als onmogelijk, vertelden ze. Bovendien is een Jood niet te vertrouwen, brengt ongeluk. Hadden ze mij dat in Turkije niet geleerd?
Sindsdien is de situatie in Israël sterk veranderd. Israëliërs en de Palestijnen keerden zich af van toenadering en akkoorden in de jaren negentig. Israël bouwde hoge muren om de Palestijnse gebieden. De bomaanslagen namen snel af. Prullenbakken ontploften niet meer. En bussen en stations waren veilig. Ik hoefde nergens meer op mijn hoede te zijn, en ook Israëliërs voelden zich na decennia veilig – iets te veilig weten we sinds kort.
Kunnen Joden en Palestijnen onder Hamas (en andere terroristische invloeden) ooit nog in vrede samenleven? De wil daartoe lijkt aan beide kanten tot een minimum gedaald. Hoewel Israël de nederzettingen in Gaza ontruimd heeft, bleef het land nederzettingen bijbouwen op de Westelijke Jordaanoever, waardoor ook van Israëlische kant de tweestatenoplossing buiten beeld raakte. En al zou het lukken: twee staten pal naast elkaar. De massaslachting op 7 oktober heeft laten zien dat de Jodenhaat diep zit, dat geen muur tussen die landen hoog genoeg zal zijn om moordpartijen te voorkomen.
Aylin Bilic is headhunter en publicist.