Column | Terwijl de ene na de andere senior het loodje legde, probeerde ik mijn angstbrein te temmen

Sarah Sluimer

Ik was het huis uit gestormd. „Ik ga niet mee!”, had ik naar Willem geroepen. „Niet nu! Ik heb die ruimte niet!” We waren uitgenodigd voor het Extinction Rebellion-klasje, waar in een paar uur tijd de schellen je van de ogen vallen en de ondergang van de wereld in Technicolorkleuren voor je geestesoog verschijnt, de onontkoombare vernietiging van alles wat ons lief is, tenzij we vanaf dit moment alles op alles zetten om het tij te keren.

Ik had, vol van woede, afgetopt met schaamte om mijn weigering, lukraak iets te doen bedacht, en zat nu in een bioscoopzaal, omringd door grijze hoofden, naar een Japanse film te kijken. Mijn stormachtige gemoed werd aanvankelijk wat getemperd, omdat alle actrices in de film op mijn Indische oma leken. Het was geruststellend om haar gladde wangen en verfrommelde mondje, zo lang al niet meer op de wereld, weer eens van dichtbij te zien. Die lieve ogen en ranke vingers, de nagels broos, de polsen smal.

Maar na een half uur daagde het me. Waar ik naar zat te kijken was een ánder soort dystopie, over bejaarden die vanwege vergrijzing door de overheid in een plan werden geduwd waarbij ze in ruil voor een paar luxe, laatste weken, euthanasie moesten plegen, om daarna ‘in een groep’ gecremeerd te worden.

Lekker dan.

Terwijl de ene na de andere senior het loodje legde, probeerde ik mijn angstbrein te temmen en mijn gedachten te ordenen. Waarom was ik nou toch zo van streek? Ik keek naar het scherm en zag hoe de hoofdrolspeelster in haar kleine huisje vol ouderwetse artefacten, lieve meubeltjes en oude pannetjes, eenzaam zat te wezen. Het had alles te maken met mijn oma, redeneerde ik, uit haar land gevlucht, ploeterend, armlastig, drie kleine kinderen die ze geen veiligheid kon bieden omdat ze zelf niet wist hoe dat voelde. Het was mijn opvoeding, het doorsijpelende idee dat, hoe goed het ook gaat, niets vanzelfsprekend is. De voortdurende angst om kwijt te raken wat bevochten is, om geen standvastige solidariteit te kunnen vinden in je omgeving, om je steeds weer schrap te zetten voor de rampspoed die altijd om een hoekje ligt te wachten, juist als je even ontspant en het leven omarmt. Ik neem dat niemand die voor mij kwam kwalijk, maar beschouw die voortdurende alertheid wel als een parasiet, die ik moet doden omdat ik anders slechts één kant van het leven leer begrijpen. En dat lukt me ook, met horten en stoten weliswaar, maar het gáát. Sinds een paar jaar leer ik hoopvol te zijn en een zeker comfort te vinden, ook omdat het een keer afgelopen moet zijn, die doorsijpelende ellende, mijn kinderen wonen in een paradijs godbetere. Nu nog in ieder geval.

De hoofdrolspeelster zong zacht een lied, terwijl de zon van achter de bergen op kwam. Het doek werd zwart.

Ik liep naar buiten en fietste naar huis. Willem was nog bij de activisten. We appten. Er waren mensen bij die ik op Instagram maandelijks in een vliegtuig zie stappen, waar ik niks van mag vinden, maar ook dat maakte me woedend.

Ik weet dat ik er ook aan moet geloven. Die A12 op, brieven schrijven aan de baas van Shell, en een mogelijke arrestatie niet als verstoting zien. Ik moest me durven verbinden aan een groep waarvan ik het gevoel heb op zéér voorwaardelijke basis bij te mogen horen.

Want ook dat is hoop en vertrouwen: de luxe te vechten voor de toekomst van de wereld, en niet alleen die van je naasten.