Column | Soms is de waarheid slecht voor het milieu

Chemicaliën zijn vaak slecht voor het milieu. De strijd tegen die chemicaliën kan met meer kracht worden gevoerd als ze ook nog eens slecht zijn voor onze gezondheid. Maar als die gezondheidsargumenten niet solide zijn, moet ik dat dan aan de grote klok hangen? Dan denkt de overheid misschien dat het wel meevalt en dat harde maatregelen niet nodig zijn.

Een actueel voorbeeld is PFAS. Dat is een verzamelnaam voor waterafstotende stoffen die gebruikt worden in kleding, vloerbedekking, brandblusschuim, ski-wax en nog meer. In de natuur breken ze heel langzaam af en daardoor hopen ze zich op in bodem en water. Dat veroorzaakt misschien schade aan planten en dieren want die nemen het op, net als de mens.

Dat vinden we erg, maar er is zoveel erg. Het wordt een andere zaak als PFAS onze gezondheid schaadt. Alleen is de onderbouwing daarvan nogal problematisch. Een voorbeeld is de invloed van PFAS op het cholesterolgehalte van het bloed, één van de effecten waardoor PFAS in een kwaad daglicht staat. Mensen met meer PFAS in hun bloed hebben een wat hoger cholesterol. Dat leidt tot de verdenking dat PFAS het cholesterol verhoogt en dus hartinfarcten veroorzaakt. Als twee dingen samengaan bewijst dat echter niet dat het één het ander veroorzaakt. Misschien is het omgekeerd en is het hogere PFAS-gehalte niet de oorzaak maar het gevolg van een hoger cholesterol. De vetdeeltjes waarin het bloed cholesterol vervoert houden wellicht PFAS vast. Als dat zo is leidt een hoger cholesterol tot meer PFAS, zoals een toename van het aantal katten in huis leidt tot meer kattenvlooien.

Lager cholesterol

De enige manier om vast te stellen wat wat veroorzaakt is een experiment waarin vrijwilligers PFAS krijgen toegediend. Zo’n experiment is gedaan. Het toeval wil namelijk dat sommige PFAS-achtige stoffen een kandidaat-geneesmiddel zijn tegen kanker. Het is niet meer dan een hypothese, maar bij ongeneeslijke vormen van kanker grijpen wetenschappers elke strohalm aan. Daarom kregen 49 vrijwilligers met uitbehandelde kanker een grote hoeveelheid PFAS toegediend, als eerste stap in de ontwikkeling van een kankergeneesmiddel. Hun cholesterol werd ook gemeten en wat bleek: hoe meer PFAS ze innamen, hoe lager hun cholesterol werd. Dat laat weinig ruimte over voor de hypothese dat PFAS het cholesterol verhoogt.

De Europese voedselwaakhond EFSA baseert zijn adviezen over PFAS daarom niet meer op een samenhang met cholesterol maar concentreert zich op effecten op de afweer. Kinderen die in de baarmoeder blootgesteld zijn geweest aan PFAS lijken minder antilichamen aan te maken als ze met vijf jaar worden gevaccineerd tegen difterie, tetanus en andere (kinder)ziektes. Het is nog niet duidelijk hoe belangrijk dat effect is; er is geen overtuigend verband tussen PFAS en het daadwerkelijk optreden van infectieziektes.

Zelfs als PFAS de effectiviteit van vaccinaties zou verkleinen kunnen we onze tijd en aandacht beter richten op kinderen die totaal niet worden gevaccineerd, want hun aantal groeit. Voor de gezondheid van mensen lijkt mij alles bij elkaar het terugdringen van PFAS niet het meest urgente issue. Daarbij vind ik de adviescommissie van de Australische regering aan mijn zijde: zij concludeerden dat er slechts beperkt of geen bewijs is voor een relatie tussen PFAS en ziekten. Maar moeten wetenschappers dat van de daken schreeuwen? Het gevolg kan zijn dat mensen hun schouders ophalen over PFAS en dat daardoor milieu en natuur nog verder vollopen met deze chemicaliën.

Opgewarmde spinazie

De strijd tegen schadelijke chemicaliën kan dus het uitspreken van de wetenschappelijke waarheid belemmeren. Dat leek minder te spelen toen ik zestien jaar geleden ten strijde trok tegen de zogenaamde gevaren van nitraat in voedsel. U herinnert zich misschien dat je spinazie en andere groenten niet mocht opwarmen, want dan werd het nitraat uit groenten omgezet in nitriet (gevaarlijk! kanker!). Groenten eten bij de vis was al helemaal af te raden (nog meer kanker!). De onderbouwing van deze waarschuwingen was flinterdun en na een paar jaar discussie trok het Voedingscentrum de adviezen in. Daarmee had de waarheid gezegevierd en was bovendien een barrière tegen het eten van groenten uit de weg geruimd. Win-win dus, maar ook toen was er een keerzijde. Nitraat is een vorm van stikstof; het komt uit mest en daarvan produceren Nederlandse koeien en varkens dagelijks 200 miljoen kilo. De stikstof uit die mest verdwijnt voor een groot deel naar bodem en grondwater in de vorm van nitraat. Als het labeltje ‘kanker’ aan nitraat was blijven hangen had dat misschien geholpen om de industriële veeteelt en de bijbehorende mestproductie terug te dringen. Had ik beter mijn mond kunnen houden?

Dat kan ik niet. Uitvinden hoe het werkelijk zit is mijn vak en mijn passie; daar wil ik niet mee schipperen. Als we de schadelijke effecten van de chemische industrie en de agro-industrie op onze leefomgeving willen terugdringen is een beetje overdrijving misschien nuttig, maar ik ben daar niet geschikt voor.

Martijn Katan is biochemicus en emeritus hoogleraar voedingsleer aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Voor cijfers, bronnen en belangen zie mkatan.nl.

Reageren op dit artikel kan alleen met een abonnement. Heeft u al een abonnement, log dan hieronder in.