Column | Plastic prinses

Cléo, drie jaar oud, stond met haar armen omhoog geduldig te wachten. De jurk was mouwloos, met een zilveren bandje om haar middel. Ik trok het ding, een beetje huiverend, over haar hoofd. Hij hing stijf af tot op haar enkels. Polyester is een kille, voelbaar gevaarlijke stof, maar zij streek verrukt met haar handen over het zilver op haar buik. Ik keek naar de doos van prinsessenjurk.nl. Nog meer stof, glitters en kralen bulkten over de rand. Een goedkope bruidsschat, glimmend, vederlicht. Ze had om de jurk gevraagd, op de vage, grillige manier die peutereigen is. Een vraag die ik met gemak had kunnen negeren, maar ik had haar, plotseling begerig, een jurk laten uitkiezen en de bestelling gedaan.

Ze begon in de doos te graaien, trok opeens een blonde nepvlecht met een speldje eraan uit de kluwen, keek er vertwijfeld naar en gaf het ding toen maar aan mij. Ik voelde aan haar lange bruine krullen. De schaamte overviel me. Hoe kon ik haar het vervloekte verlangen naar blond zijn zo in de schoot werpen. Toch hing ik de vlecht in haar staart. De koningsblauwe lange handschoenen, te groot, gingen om haar vingers. Over de handschoenen een ring, in haar oren plastic oorclips. Dan nog een ketting en een armband, met grote plastic kralen. En dan het pièce de résistance: een mantel van doorzichtig organza, met geborduurde ijskristallen en een capuchon. Als laatste zette ze zelf een tiara op haar hoofd.

En daar stond ze dan, aangekleed op een manier die rennen en springen bemoeilijkte. Door de capuchon, de oorbellen en de grote ketting had de uitdossing een nogal ongemakkelijke associatie met een bruidsjurk. Maar meer nog: voor het eerst in haar leven was ze een gebakje, een buitenkant: gehuld in de kenmerken van een eeuwenoude rol. Het leek zelfs alsof zij zich daar bewust van was. Stil, met rode wangen en ernstige ogen deed ze een paar voorzichtige stappen door de kamer. Haar broers, vader, ik: we keken allemaal naar haar alsof er plots een hangende tuin van Babylon in ons midden verschenen was. „Wat is dit vreemd”, fluisterde ik tegen Willem. „Ik vind het ook een beetje afschuwelijk”, fluisterde hij terug.

Ik heb als kind nooit zo’n jurk gehad. Ik mocht het simpelweg niet. Bovendien waren meisjesdromen in brandbaar pastel absoluut geen gemeengoed op schoolpleinen, niet zoals nu. Ik ben het in mijn volwassen leven altijd eens geweest met mijn moeders’ progressieve jarennegentigmentaliteit om make-up, glitters en wafeltangen gedurende mijn kinderjaren bij mij weg te houden. Het heeft me op een tamelijk onnadrukkelijke manier mijn seksuele identiteit laten ontdekken en vormgeven. Dus wat was ik hier in godsnaam aan het doen?

Toch bleef ik gefascineerd naar Cléo kijken, hoe ze ging zitten op de bank, de jurk netjes om zich heen schikte, de vlecht keurig over haar ene schouder drapeerde. Hoe ze haar gehandschoende handen in haar schoot liet rusten, en met kaarsrechte rug wat spottend naar haar broers keek die nu, inmiddels ook uitgedost in nepfluweel en cowboyhoed, overdreven reverences voor haar maakten. Ze speelde iets wat ik nooit heb gespeeld.

Opeens had ze er genoeg van. De mantel en de accessoires werden in een hoek van de kamer gesmeten. Alleen de jurk mocht blijven, want daarin kan je uitstekend grommend over de grond rollen, zo bleek.

Ik begon de plots vergeten prinses op te vouwen, aaide even teder over de ijskristallen en stopte haar toen diep, diep weg in de verkleedkist.

schrijft elke week een column. Ze is de auteur van boeken, essays en toneelstukken.