Online volgde ik de Nexus Conferentie The Quest for Vision, waar intellectuelen uit de hele wereld een antwoord zochten op de chaos van deze tijd. Zo stelde de Hongaarse filosoof Lázsló Földényi er vast dat zowel de fragmentatie van waarden en normen als de polarisatie nog nooit zo groot is geweest als nu. Booker Prize winnaar Paul Lynch voegde daar even later aan toe, vrij naar Joseph Conrads personage Kurtz uit Heart of Darkness : ‘Als er geen grenzen zijn, dan is er krankzinnigheid’. En toen Garence Pineau, een voormalige adviseur van de Franse president Macron, zei dat progressievelingen niet meer voor hun idealen vochten, en de Amerikaanse conservatieve Republikein Rod Dreher de verkiezingsoverwinning van Donald Trump de wraak op de liberale elite met zijn cancel culture en wokisme noemde, dreef ik weg op een wolk van verlangen naar de tijd van de val van de Muur, toen de toekomst er een van grote verwachtingen was.
De vorig jaar overleden televisiemaker en schrijver Wim Kayzer bood me een opening naar die tijd in zijn onlangs verschenen memoires De gelukkigste jaren van de mensen. Anders dan ik had verwacht, greep hij hierin niet terug op zijn gesprekken met George Steiner, Jorge Semprun of György Konrad. Want in plaats van klassieke memoires, is zijn boek een fascinerend verslag van zijn naderende einde.
In 2019 houdt Kayzers hart er bijna mee op. ‘Ik word niet overvallen door angst, niet door nostalgie, ik word overvallen door het niets’, schrijft hij over dat moment. Maar zijn leven is nog niet voorbij, want hij krijgt een steunhart, een mechanische pomp die de hartfunctie overneemt. In het vervolg ‘leeft’ hij op lithiumbatterijen, elektriciteit of stroom van een aggregaat.
Kayzer spiegelt zijn nadagen aan die van de in 2016 aan alvleesklierkanker overleden Péter Esterházy, die ook een boek over zijn sterfproces heeft gepubliceerd. Zijn vriendschap met de Hongaarse schrijver was al jaren verwaterd, omdat Kayzer zich had teruggetrokken in zijn huis in de Cevennen. Twee maanden voor Esterházy’s dood wilde hij hun band herstellen en schreef hij hem een brief. Maar de dood was hem voor en die brief werd nooit beantwoord.
In De gelukkigste jaren van de mensen – de titel slaat op de vreedzame zeventig jaar na 1945 waarin beide mannen leefden – staat de ene fraaie passage na de andere. Over God bijvoorbeeld. Want anders dan Esterházy (‘Het moeilijkste is om niet te geloven’) gelooft de atheïst Kayzer daar niet in, al verlangt hij wel naar ‘oorzaak en bedoeling’ van het bestaan.
Ontroerend is de passage over Kayzers terugkeer naar zijn dorp in de Cevennen om ‘alles vaarwel te zeggen’. In de supermarkt 8 à Huit valt iedereen hem om de nek, zo blij zijn ze om hem te zien. Zelf wil Kayzer nog een keer het gras ruiken, de oude trap naar de slaapkamer horen kraken, het geritsel van de beek horen. In het hele boek gaat het hem om de kleine dingen, vooral om onbenullige herinneringen aan zijn jeugd. Zijn gesprekken met George Steiner en György Konrad doen er niet toe. En natuurlijk zijn er ook sombere gedachten nu Europa ‘dreigt uiteen te vallen in het samenraapsel van de aloude natiestaten waaruit de vorige eeuw al die godvergeten ellende voortkwam.’ Die ‘gelukkigste jaren’ maken alles goed en doen hem beseffen dat het niet erg is om te sterven.
„Mijn moeder zou zichzelf geen feminist hebben genoemd, omdat feminisme zo makkelijk verkeerd begrepen kan worden. Het is ook niet een woord dat Nigerianen omarmen. Maar mijn moeder heeft wel altijd het idee gehad dat ze ertoe deed”, antwoordt Chimamanda Ngozi Adichie op de vraag of haar moeder een feminist was.
Ze ontvangt maandagmiddag aan de lopende band journalisten in Hotel Le Grand in Amsterdam omdat ze een bliksembezoek aan de stad brengt voor het Paleissymposium. Ter ere van het 750-jarige bestaan van de stad Amsterdam praat ze over de ‘stad als gemoedstoestand’. „Dat is een open stad waar gelijkheid is”, zegt ze. Op de vraag of zo’n stad al ergens een klein beetje bestaat, kan ze kort zijn: „Nee”.
Adichie schreef vier romans – Dream Count verscheen dit voorjaar – en haar TED-lezingen werden miljoenen keren bekeken op YouTube. Eentje ging over de eenduidige verhalen die verteld worden over het Afrikaanse continent, maar ze heeft vooral een schare fans vanwege haar lezingen en essays over feminisme. Ze maakt het feminisme „cool en smart”, stelde Eva Jinek maandag in haar talkshow. Adichie typeert zichzelf als „Gelukkige Afrikaanse Feministe Die Mannen Niet Haat En Die Graag Lipgloss Opdoet En Hoge Hakken Draagt Voor Zichzelf En Niet Voor Mannen.” Een boodschap die ze na haar TED-talk over feminisme herhaalde in We moeten allemaal feminist zijn (2014). Dat essay werd een inspiratiebron voor Beyoncé, die Adichies lezing gebruikte in haar nummer ‘***Flawless’. Time Magazine riep haar een jaar na verschijning van dat essay uit tot een van de honderd invloedrijkste mensen ter wereld.
Dream Count vertelt het verhaal van vier vrouwen, van wie er drie welgesteld in Nigeria opgegroeid zijn en (deels) in Amerika wonen, en één een vluchteling uit Guinee is. Ze doen geen van allen aan de normen die aan vrouwen worden opgelegd door de buitenwereld. Het verhaal van de vluchteling is gebaseerd op Nafissatou Diallo, het kamermeisje dat in 2011 een verkrachtingszaak aanspande tegen de Franse politicus Dominique Strauss-Kahn. Adichie droeg de roman op aan haar moeder, die in 2021 overleed.
Lees ook
Chimamanda Ngozi Adichie schreef een weergaloze roman over vooringenomenheid
Uw moeder overleed niet lang na uw vader. Na de dood van uw vader schreef u het essay ‘Gedachten over rouw’. Na de dood van uw moeder schreef u deze roman. Is er een verschil in rouw, waardoor u voor uw vader voor een essay koos en bij de dood van uw moeder voor fictie?
„Grappig, die vraag kwam niet eerder bij me op. Ja, er is een verschil”, peinst Adichie. „Toen mijn vader overleed, dacht ik dat het ergste dat kon gebeuren me nu was overkomen. Ik had er nooit bij stilgestaan dat mijn moeder ook zou sterven. Toen zij plotseling overleed, was het anders. Ik heb niet om haar kunnen rouwen, ik wist niet hoe ik dat moest doen.”
Nog steeds niet?
„Nee. Ik zou de rouw om haar heel graag in een essay omzetten. Ik denk dat ze ook een essay zou willen, zo van: ‘je schreef er een voor je vader, maak er ook een over mij’. Maar het is me gewoon niet gelukt. Ik denk wel dat ze veel meer in deze roman zit dan het geval zou zijn geweest als ze nog geleefd had.”
„Schuldgevoel en spijt zijn ook onderdeel van rouw”
Het moederschap zit er nu meer in?
„Ja, precies. Ik wilde een boek schrijven over vier vrouwen, maar de relatie tussen moeders en dochters is nu meer aanwezig. Vooral het personage Zikora is een verwerking van de relatie tussen mijn moeder en mij. Als ik psycholoog zou zijn, zou ik zeggen dat dit personage een afspiegeling is van het schuldgevoel dat ik jegens mijn moeder heb. Ik heb haar niet genoeg getoond hoezeer ik haar waardeerde.”
Had u haar dat willen zeggen toen ze er nog was?
„Ja. Als ze nu naast me zat, zou ze zeggen: dat moet je niet zeggen, je was een perfecte dochter. Maar dat was ik niet. Ik adoreerde mijn moeder, we hadden een enorm goede band, maar ik heb haar niet altijd de eer betoond die ze verdiende. Toen ik de hoofdstukken over Zikora teruglas, dacht ik, hier ben ik op zoek naar een soort vergeving.”
Ik kan me niet voorstellen dat u van uw dochter zou verwachten dat ze hardop haar waardering voor u uitspreekt.
„Nee, dat is ook zo. En ik weet ook dat het onmogelijk is om een perfecte relatie met iemand te hebben, zeker niet moeder en dochter. Ik denk echter ook dat schuldgevoel en spijt deel van rouw zijn. Een liefdevolle vriend van me zei laatst dat ik zoek naar redenen om spijt te hebben.”
In ‘Gedachten over rouw’ schrijft u dat de geschiedenis van uw vader en zijn voorouders voortleeft dankzij zijn verhalen. U had er spijt van dat u ze nooit had opgeschreven. Zitten sommige van die verhalen nu ook in dit boek, zoals in het verhaal over de oom die in de Biafra-oorlog [de burgeroorlog in Nigeria tussen 1967 en 1970] werd vermoord?
„Nee, in dat essay doelde ik op verhalen die veel verder teruggaan. Mijn vader hield die levend en soms ben ik bang dat ze nu verloren gaan. Het verhaal over die oom is deels gefictionaliseerd. Ik wilde in Dream Count de spanningen in Nigeria meenemen. Ik had een oom die in het noorden leefde, totdat Boko Haram daar begon. Hij moest zijn leven daar achterlaten en ging terug naar Igboland [het zuidoosten van Nigeria]. Hoewel hij etnisch gezien thuishoort in dat gebied, is hij toch ontheemd. Dat wilde ik vertellen in Dream Count, en dan gekoppeld aan een verhaal dat als kind veel indruk op me maakte: van een man die onthoofd werd door moslims. Ik denk dat die geschiedenis mijn eerste kennismaking was met ongrijpbare barbarij en hoe mensen daarmee omgingen.”
Bleef het verhaal van Nafissatou Diallo en Dominique Strauss-Kahn ook op deze manier in uw hoofd hangen?
„Ja, toen ik dat verhaal voor het eerst hoorde, was ik vol bewondering voor de Verenigde Staten: dat een rijke politicus die president van Frankrijk kon worden, werd opgepakt nadat een immigrant uit Guinee en schoonmaker in een New Yorks hotel hem had aangeklaagd voor verkrachting. Opgewonden is niet het juiste woord, maar dat verhaal volgde ik vanaf het begin.”
Strauss-Kahn werd geen president. Donald Trump werd dat wel, ondanks aanklachten. Zit daarin het verschil tussen Europa en de VS?
Hard lachend: „Zou je denken? Wie weet… maar de overeenkomsten tussen de VS en Europa als het om dit soort zaken gaat, zijn echt groot hoor. Strauss-Kahn kreeg veel steun, ook in Europa. Ik denk dat hij geen president werd omdat de zaak internationaal zoveel aandacht trok. Niet omdat er een morele grens werd getrokken.”
Veel van uw werk gaat over verkrachting en machtsmisbruik. Is er een verband tussen die twee?
„Misogynie hoeft niet altijd samen te gaan met machtsmisbruik. Ik wil vooral laten zien hoe er naar vrouwen gekeken wordt, ongeacht hun achtergrond. Het gaat niet om klassenverschillen of economische positie, maar om het feit dat je een vrouw bent. Ik denk niet van tevoren: ik ga over machtsmisbruik schrijven, ik zie mezelf als een schrijver die waarneemt. Als je over vrouwen schrijft, dan ontkom je niet aan geweld en machtsmisbruik: mannelijke gewelddadigheid tegen vrouwen, het is onmogelijk te negeren.”
Is misogynie een gebrek aan empathie?
„Ja, dat denk ik wel. Misschien zit ik ernaast, maar ik denk dat er weinig mannen zijn die vrouwen echt goed kennen. Mannen lezen over mannen, vrouwen lezen over mannen en vrouwen. Ik vraag me weleens af of vrouwen daardoor meer empathie kunnen opbrengen voor mannen dan andersom. Het heeft ook met sociale structuren te maken, als gemarginaliseerde groep span je je meer in om degene die boven je staat te leren kennen.”
Heeft Diallo uw roman gelezen?
„Dat denk ik niet. Haar verhaal is ook gefictionaliseerd hè. Dat is ook de reden dat ik haar niet wilde ontmoeten tijdens het schrijven. Nu zou ik dat graag doen. Ze heeft vast gehoord dat deze roman er is, maar ik hoop vooral dat ze het idee heeft dat er iemand voor haar is opgekomen.”
Het personage Omelogor is de onafhankelijkste vrouw in het boek, maar ook de eenzaamste. Zijn die twee aan elkaar gekoppeld?
„Nee, nee, absoluut niet. Ik ben hier heel zeker van en heb er een duidelijke mening over, omdat er altijd een ondertoon is dat onafhankelijke vrouwen meteen eenzame vrouwen zijn…”
Ik doel op onafhankelijke geesten. Zijn die vaak eenzamer?
„Oh! In dat geval: ja, ik denk dat onconventioneel denken eenzaam kan maken. Over feminisme praten bijvoorbeeld is soms erg eenzaam, omdat mensen het niet vaak begrijpen.”
Ervaart u die eenzaamheid?
„Absoluut, maar ik moet me uitspreken. Ik bedoel: hoe kan je naar onrecht kijken en je niet uitspreken. Als je niet durft te zeggen wat er fout is, dan is dát fout, denk ik. Maar het is vermoeiend, ik ben echt vaak uitgeput. Zelfs in mijn vriendenkring is het soms vermoeiend, dan vragen ze ‘is dat nou echt misogynie?’ Ik heb het veel over de zaak rondom Diddy, de rapper die strafrechtelijk wordt vervolgd voor onder meer mensenhandel, chantage en mishandeling. Je hoort jongeren zeggen: ‘Misschien was er wel sprake van seksueel misbruik, maar zij heeft toch geld gekregen, en waarom is ze gebleven?’ Dat hoor je altijd als het gaat om vrouwen die seksueel misbruikt zijn. Ik vind het doodeng dat jonge mensen zo denken. Het maakt me verdrietig.”
Haar visie op de rol van vrouwen kwam Adichie vanuit een andere hoek op flink wat kritiek te staan toen ze zich in 2017 in een interview uitliet over het verschil tussen trans en cis vrouwen. Volgens haar waren de ervaringen van trans vrouwen anders, omdat ze geboren zijn met de privileges die voor mannen gelden. Die uitspraak werd als transfoob gezien en op social media werd opgeroepen haar voortaan te negeren. Adichie antwoordde met het essay It’s Obscene: A True Reflection In Three Parts. Hierin haalt ze fel uit naar wat ze ziet als doorgeslagen moralistisch links.
Die ‘doorgeslagen moralisme’ komt ook in Dream Count tot uiting wanneer Omelogor het verhaal van de vermoorde oom en de onthoofde man vertelt. Haar medestudenten wijzen het verhaal af, omdat er al „zoveel islamofobie in de wereld” is. Ze vinden het problematisch dat Omelogor daaraan wil bijdragen door een familiedrama op te schrijven. Omelogor wordt uitgesloten. De vraag die haar op het hart ligt, durft ze niet te stellen: „Voel je dan niets anders? Heb je echt geen ruimte meer in je hart?”
„Als we een ideologie volledig omarmen, sluiten we ons hart voor andere mensen”
Denkt u zelf ook dat er een verband is tussen ideologisch denken en weinig ruimte in het hart voor de ander?
„Ja. Ik denk dat een purist… of laat ik het zo zeggen: wanneer we een ideologie volledig omarmen, sluiten we ons hart voor andere opvattingen en andere mensen. Mensen die vanuit een ideologie alles beredeneren, vergeten dat er een mens achter een andere opvatting zit. Zo’n puriteinse benadering maakt dat je compassie uit het oog verliest.”
U noemde dat indertijd ‘liberaal kannibalisme’. Ziet u dat kannibalisme als een van de redenen dat we nu met Trump zitten?
„Poeh… Zijn succes komt vooral omdat mensen van hem houden. Waarom, geen idee. Maar ik denk ook dat links hier gefaald heeft en te veel bezig met een puriteinse ideologie.”
Had u dit ‘liberaal kannibalisme’ ook in uw hoofd bij het werken aan deze roman?
„Ik wilde in deze roman graag over een bepaald soort Amerikaanse linkse denkers schrijven. Omelogors verhaal is hartverscheurend over een groot verdriet, en dat de reactie dan een is van ideologisch jargon… Ik vind dat onvergeeflijk en onbegrijpelijk. Het betekent dus dat je niks bij dat verhaal voelt, en dat vind ik beangstigend.”
Wat is die angst dan precies?
„Ik vind het beangstigend om te bedenken wat dit voor de maatschappij betekent, voor de toekomst. Wat betekent het, als we niet meer de mens in de ander zien?”
Waarom nóg een boek over antisemitisme, een onderwerp waar al bibliotheken vol over zijn geschreven? De Britse historicus Mark Mazower is er resoluut over. „Omdat we in grote verwarring verkeren over het woord. Het is een wapen geworden om kritiek op Israël te smoren of discussies lam te leggen.” Met name in de VS, waar de Trump-regering universiteiten die onvoldoende optraden tegen pro-Palestijnse protesten nu beschuldigt van antisemitisme en bedreigt met financiële sancties.
In Over antisemitisme. De geschiedenis van een woord onderzoekt Mazower precies en gedetailleerd de herkomst van het woord en de omgang ermee in diverse fasen van de Europese geschiedenis. In de laatste hoofdstukken keert hij zich scherp tegen de manier waarop het woord nu wordt ingezet om kritiek op Israël verdacht of zelfs onmogelijk te maken. Aangemoedigd door Israël heeft de vereenzelviging van kritiek op dat land met antisemitisme in Amerika breed ingang gevonden, bij de overheid en in aanvallen op universiteiten. Mazower maakte het van nabij mee aan zijn werkplek, de Columbia Universiteit in New York, vertelt hij in een online gesprek.
Columbia, waar hevige protesten uitbraken tegen de Gaza-oorlog, werd het mikpunt van beschuldigingen van antisemitisme. Hoe heeft dat uw boek beïnvloed?
„Het is dé reden dat ik dit boek heb geschreven. Ik wil geen commentaar geven op de huidige situatie aan de universiteit, maar met mijn boek probeer ik het publieke debat te verhelderen dat toen uitbrak en dat ons in grote verwarring heeft gebracht. Het idee dat er een enorm probleem was met antisemitisme op de campus strookte totaal niet met mijn eigen ervaringen met studenten. Dat riep de vraag op waar mensen het over denken te hebben als ze van antisemitisme spreken. Hoe komt het dat er zo’n verwarring over dit begrip is ontstaan en wat kunnen we daarvan leren? Ook onder mensen die het goed bedoelen bestaat grote onzekerheid over wat je wel en niet mag zeggen over Israël zonder het verwijt van antisemitisme te krijgen.”
U laat in het boek zien dat antisemitisme van betekenis kan veranderen al naar gelang de historische context. Maar er is toch een stabiele kern, namelijk Jodenhaat?
„Er zijn mensen die historisch onderzoek doen naar de relatie tussen hedendaags antisemitisme en, bijvoorbeeld, christelijke Jodenhaat in de Middeleeuwen. Maar wat mij interesseert in dit boek is de kwaliteit van ons publieke debat. Dan zie je opvallende verschuivingen. Toen het woord in Europa werd gemunt, in de tweede helft van de negentiende eeuw, had het een positieve klank. Mensen noemden zich antisemieten en waren er trots op. In de jaren twintig van de vorige eeuw krijgt het kortstondig een negatieve lading, maar dat veranderde weer met de opkomst van extreem-rechts. Na de Holocaust en de Tweede Wereldoorlog komen we in onze huidige wereld waarin antisemitisme wordt geassocieerd met oorlog en geweld tegen minderheden. Sinds de jaren zeventig zie je vervolgens weer een verschuiving, dan wordt het geassocieerd met kritiek op Israël, dat zelf gaat spreken van een ‘nieuw antisemitisme’.”
‘Ook onder mensen die het goed bedoelen bestaat grote onzekerheid over wat je wel en niet mag zeggen over Israël zonder het verwijt van antisemitisme te krijgen’
U ziet antisemitisme als iets dat specifieker is dan puur ‘vooroordeel tegen Joden’?
„Het woord is ontstaan als een politiek begrip. Mensen gingen zich in de late negentiende eeuw ‘antisemiet’ noemen omdat ze zich wilden verzetten tegen de emancipatie van de Europese Joden. De introductie van het begrip hangt dus nauw samen met de ontwikkeling van democratie in de moderne wereld. Je kunt het woord niet begrijpen buiten die context. Joden waren een van de groepen die door emancipatie een plaats kregen in die moderne democratie, zoals de katholieken in Engeland, of de Afrikaanse Amerikanen na de Burgeroorlog. Antisemitisme moet je zien in het licht van een bredere anti-emancipatie-beweging.”
Joden moesten buiten blijven. Daarom konden antisemieten soms tegelijk zionisten zijn: weg met de Joden uit Europa.
„Dat is een heel interessante kwestie: de relatie tussen zionisme en antisemitisme. Zionisme, aanvankelijk een minderheidspositie, komt voort uit het idee dat Jodenhaat altijd onder ons zal zijn en dat het stichten van een Joodse staat daarvoor de oplossing is. Dat zou iedereen gelukkig maken en het einde betekenen van het antisemitisme. Vervolgens zie je dat daar in de jaren zeventig en tachtig al twijfel aan ontstaat bij de eerste generatie zionisten die Israël opbouwde en die nog een levende herinnering heeft aan het nazisme. Zij merken dat de stichting van Israël niet het einde inluidde van antisemitisme. Dat was vanaf het begin de antizionistische kritiek geweest: een Joodse staat zou antisemitisme niet beëindigen, het zou daar alleen maar een nieuwe basis creëren voor vijandschap.”
Dus Theodor Herzl had toch gelijk: ze zullen ons nooit met rust laten.
„Is antisemitisme te verslaan? Ook dat hangt ervan af wat je eronder verstaat. Je moet allereerst een verschil maken tussen etnische vooroordelen en bewegingen met een politiek programma, zoals dat van antisemieten in de negentiende eeuw of later. Is het mogelijk om een beweging te verslaan die Joden democratische rechten wil ontzeggen, of die vrouwen of zwarte mensen wil uitsluiten? Ja, dat is mogelijk. Dat hebben we in de recente geschiedenis laten zien, in Europa en de VS.
„Met vooroordelen ligt het anders, die hebben diepe wortels en daar moet je misschien mee leren leven of ze zoveel mogelijk binnen de perken zien te houden. Daar hebben we wetten voor. Maar waarom zou je één vooroordeel tegengaan los van de andere? Wil je antisemitisme als zodanig bestrijden, of als onderdeel van een grotere strijd tegen etnische stigmatisering en uitsluiting? Het lijkt erop dat die laatste benadering werkt, omdat mensen die een afkeer hebben van Joden meestal ook andere vooroordelen koesteren. Je moet dat onderscheiden van politieke strijd zoals die voor de rechten van Palestijnen. Ga je mensen die daarvoor de straat opgaan antisemieten noemen? Helaas is dat de situatie waarin we nu zitten.”
Op links wordt Israël gezien als een ‘koloniaal en genocidaal project’. Bestaat er een ‘nieuw antisemitisme’, zoals Israël zegt?
„Daar is geen simpel antwoord op. Veel hangt af van de aard of toonzetting van de discussie. Genocide en vestigingskolonialisme zijn nuttige begrippen die we zouden moeten gebruiken voor een echt debat, maar niet om uit te maken aan welke kant iemand staat. Hetzelfde geldt voor een term als apartheid; er zijn overeenkomsten tussen Israël en Zuid-Afrika én verschillen. Wat betreft het ‘nieuwe antisemitisme’ vind ik het funest wat nu in Amerika gebeurt: het gelijkstellen van antizionisme met antisemitisme, omdat je zo legitieme domeinen van politiek protest en meningsverschil afsluit. Zelf heb ik bij het tentenkamp op Columbia behoorlijk wat antizionisme gezien, maar in mijn ogen niets dat antisemitisch was. Het kan er zijn geweest, dat zou kunnen, maar veel anti-zionisten zijn zich terdege bewust van het verschil. Het probleem is dat aanhangers van Israël het verschil simpelweg ontkennen.”
U bekritiseert de invloedrijke definitie van antisemitisme van de International Holocaust Remembrance Alliance (IHRA), die ook sommige kritiek op Israël antisemitisch noemt. Harvard heeft die definitie overgenomen, ook in een rapport van een ‘taskforce’ tegen antisemitisme op de campus.
„De IHRA-definitie heeft veel schade aangericht en de meeste onderzoekers slaan die niet hoog aan. Wat de taskforce betreft: hun rapport is, net als de beslissing om de IHRA-definitie over te nemen, niet gestoeld op wetenschappelijk onderzoek. Ik heb veel respect voor een aantal leden van die Harvard-taskforce, maar hun methode is gemankeerd: ze hebben opinies verzameld van studenten, maar geen eigen feitelijk onderzoek gedaan. Dat versterkt mijn vraag: waar hebben we het nu eigenlijk over? Sommige studenten hebben geleden onder wat ik herken als antisemitisme, maar veel andere hebben simpelweg ongemak ervaren en melden dat ze onheus worden behandeld of worden uitgesloten. Dat is onprettig en het zou aan een universiteit niet moeten gebeuren, maar het is nog geen antisemitisme. Dat onderscheid doet ertoe als je een ruimte wil bewaren voor publiek debat.”
Waar ziet u dan daadwerkelijk antisemitisme?
„In de eerste plaats waar het altijd is geweest: bij extreem-rechts. Dat is een paraplu-term, maar er loopt een rode draad van antisemitisch complotdenken door die groepen, ook al verdedigen ze nu Israël. Traditioneel antisemitische politieke bewegingen in Europa keren zich nu tegen immigratie en moslims en verdedigen Israël als een bastion tegen de islam. Dat wil niet zeggen dat ze niet langer antisemitisch zijn. Daarnaast is het duidelijk dat anti-Joods complotdenken elders ingang heeft gevonden, denk aan de verspreiding van de Protocollen van de wijzen van Zion in de Arabische wereld.”
U ziet geen antisemitisme in de Arabische wereld vóór de stichting van Israël?
„Antisemitisme was een relatief nieuwe, politieke term uit de Europese negentiende eeuw. De situatie in het Midden-Oosten en het Ottomaanse rijk was destijds heel anders. Natuurlijk waren er vooroordelen over Joden – er leefden vooroordelen aan alle kanten – maar die samenlevingen bevonden zich niet in een proces van politieke emancipatie zoals de Europese. Dat maakt veel verschil. Het is heel interessant dat vroege zionisten zich doorgaans geen illusies maakten hoe ze zouden worden onthaald door de Arabische bevolking. Maar ze schreven die vijandigheid niet toe aan antisemitisme, ze vonden die begrijpelijk omdat het ging om het bezit van het land, om een politiek conflict.”
Hamas beroept zich in zijn oorspronkelijke Handvest op de Koran en op Duitse antisemitische propaganda over Joden als oorzaak van de Eerste Wereldoorlog.
„Dat is waar, maar de vraag is of de woede van veel mensen in de Arabische wereld over Israël voortkomt uit antisemitisme, als een etnisch vooroordeel, of uit het gevoel dat nieuwkomers hun land hebben ingenomen. Ik heb het vermoeden dat veel van de woede in feite neerkomt op strijd om land.”
Intussen raken woorden juist steeds meer beladen – zoals genocide.
„Tegen mensen zeggen dat ze een woord niet mogen gebruiken lijkt me de verkeerde weg. Je moet er een discussie over kunnen hebben, zoals over alles. De Turkse regering lobbyt tegen de ‘Armeense genocide’. Maar zou het dan minder erg zijn als we spreken van ‘de massamoord’ op de Armeniërs? Is het dan oké? Zijn we de moraal echt zo uit het oog verloren dat we ons alleen nog maar druk maken om de juridische implicaties van het woord?
„Uiteindelijk hebben we alleen woorden. Wat nu gebeurt is dat woorden als wapens worden gebruikt, Je idioom bepaalt aan welke kant je staat. Maar als je woorden op die manier gebruikt, kun je geen zinnige discussie hebben. Ik wil het gesprek juist weer op gang brengen.”
Lees ook
De diepe wortels van het antisemitisme
Om pessimistisch af te sluiten: alle partijen hebben nu zoveel geïnvesteerd in hun woorden dat de serieuze discussie die u voorstaat ver weg lijkt, Ziet u dat nog goed komen?
„Je kunt misschien proberen mensen bewust te maken van de implicaties van hun woorden. Mijn ervaring is dat lesgeven en leren van elkaar heel moeilijk wordt zodra woorden wapens worden. In die situatie zitten we nu. Er komt een moment dat je je dan oprecht zorgen moet gaan maken over het onderwijs, over onze mogelijkheid om te leren. De inzet is hoog. Het gaat niet alleen om wat je vindt van Israël of antisemitisme, maar ook om: willen we nog leren? In staat zijn om te onderwijzen? Mensen stimuleren om zelf na te denken? Daar gaat het om.”
Of het nu over Oekraïne gaat of over Gaza, steeds meer lijken internationale organisaties die de wereldvrede moeten bewaren lege hulzen te zijn geworden. Ze kunnen roepen wat ze willen, maar niemand luistert nog naar ze. Die zorgelijke ontwikkeling werpt dan ook een donkere schaduw over de tachtigste viering van het einde van de Tweede Wereldoorlog.
Ik besef dat eens te meer na lezing van Oliver Hilmes’ Een einde en een begin. Hoe de zomer van ’45 de wereld veranderde. Aan de hand van dagboekaantekeningen van uiteenlopende mensen schetst de Duitse historicus in dat boek de kortstondige periode van hoop na de overwinning op Hitler. Daarmee beoefent hij een leuke, laagdrempelige vorm van geschiedschrijving, die je langs historische hoogte- en dieptepunten van dat jaar voert. Moeiteloos schakelt hij over van de wandelgangen van de macht naar de belevenissen van een Duitse moeder die op de terugkeer van haar zoon van het oostfront wacht. Zo haalt hij de beroemde journalist William L. Shirer aan, die over de zojuist opgerichte Verenigde Naties schrijft dat als die instelling faalt het met de mensheid gedaan is.
Ruimschoots put Hilmes uit de dagboeken van Klaus Mann, die als 38-jarige Amerikaanse soldaat terugkeert naar zijn ouderlijk huis in München. Tot zijn verbijstering blijkt de villa door de nazi’s te zijn gebruikt als fokstal voor super-ariërs.
Ook gaat Klaus op bezoek bij Richard Strauss, die anders dan zijn vader Thomas Mann in Duitsland is gebleven. De componist beweert weliswaar hinder te hebben ondervonden van de nazi’s, maar vindt wel dat er ‘voortreffelijke lieden’ bij zaten, zoals Hans Frank – de slachter van Polen: „Hij had waardering voor mijn opera’s”. Nee, dan liever Winifred Wagner, de enige die „de moed of in elk geval de indrukwekkende schaamteloosheid bezat het voor Hitler op te nemen”.
Hilmes voert ook Billy Wilder op. Als Oostenrijkse Jood is hij op het nippertje aan de nazi’s ontsnapt. Zijn moeder en stiefvader zijn echter in de concentratiekampen vermoord. Als lid van een Amerikaanse legereenheid moet hij nu de Duitsers denazificeren, onder meer door een film over de concentratiekampen in te korten. Hij gaat daarbij zo drastisch te werk dat de regisseur van die film zich rot schrikt. „Een film moet vermaken”, zegt Wilder ter verdediging, in het besef dat als je de Duitsers als bondgenoten wilt, je ze hun nazi-verleden niet moet inwrijven.
Hilmes laat overtuigend zien dat de wereldpolitiek nog altijd bepaald wordt door een handvol al dan niet goedgeluimde mannen. Waar nu Xi, Poetin, Trump en de EU-leiders de dienst uitmaken, had je toen Stalin, Truman en Churchill, met De Gaulle op het reservebankje. Vermakelijk is dan ook Hilmes’ beschrijving van de diners die de drie wereldleiders in juli 1945 organiseerden, tijdens de Conferentie van Potsdam. Op het Amerikaanse diner liet Truman een pianist in uniform Chopin spelen, omdat Stalin daar zo van hield. Churchill haatte klassieke muziek en verveelde zich die avond mateloos. Als wraak zou tijdens zijn tegendiner de hele avond een militaire kapel te horen zijn. Maar eerst kroop Truman, een fervent amateurpianist, op zijn avondje nog achter de vleugel om Paderewski te spelen. Waarop Stalin glimlachte en zei: „Ja, muziek, muziek is iets heel bijzonders – ze verdrijft het beest in de mens.”