Column | Ook Pleuke is dood

Wat mij betreft mag de dood in mijn omgeving wel even ophouden met opruimen. Het moet geen schoonmaakwoede worden. Deze week werd ik getroffen door het doodsbericht over een oude vriendin, die ik nog in volle leven waande, maar al enkele maanden gestorven bleek.

Wij correspondeerden decennialang vrij intensief, de laatste jaren was er de klad in gekomen door persoonlijke problemen die ons te veel opeisten. Onze partners werden dement, de hare eerder dan de mijne, en zij had weinig behoefte daarover haar zorgen te delen.

Haar naam is Pleuke Boyce, in literaire kringen vooral bekend geworden als vertaler van het werk van Alice Munro, de Canadese schrijfster die in 2013 de Nobelprijs voor literatuur kreeg. Pleuke vertaalde zeven boeken van Munro in het Nederlands. Ook vertaalde zij de poëzie van H.C. ten Berge in het Engels.

Jaren eerder hadden wij dankzij een andere Canadese schrijver, Norman Levine, contact gekregen. Ik had enthousiast over zijn door Pleuke vertaalde verhalen geschreven; ze verschenen in1988 voor het eerst bij een Nederlandse uitgeverij (Van Gennep) onder de titel Vanwege de oorlog. Het waren sobere, licht melancholische verhalen met weinig plot en veel sfeer. Ik was meteen verkocht, maar het boek niet; Levine bleef een marginale schrijver – afgezien van Canada, waar hij nu ook nauwelijks meer gelezen wordt.

Pleuke (geboortenaam Van Dam) bleek een bijzondere achtergrond te hebben. Zij was in 1942 geboren in Zwijndrecht, trouwde in 1961 met een Canadese schrijver, Ron Boyce, met wie ze uiteindelijk in 1974 in Errington op Vancouver Island belandde, in een zeer landelijke omgeving. Ze kreeg in Canada met Ron twee kinderen, van wie er een op jonge leeftijd bij een verkeersongeluk omkwam, publiceerde een nauwelijks opgemerkte verhalenbundel en wijdde zich aan een carrière als vertaler.

Af en toe kwam ze naar Nederland zodat ik haar ook in persoon kon ontmoeten. Ze zocht ook Adriaan Morriën op met wie ze in haar jonge jaren een relatie had gehad. „Ik ben zo blij dat ik je ken!”, schreef ze hem eens. „Ik heb heel veel van je geleerd, zowel over de liefde als over de literatuur. Ik vind eigenlijk dat ik aan de voeten van een meester heb mogen zitten en ik mocht bij hem in bed slapen en met hem over van alles praten.”

Pleuke bleek een rustige, sympathieke vrouw, zeer belezen en nog altijd geïnteresseerd in Nederland; ze las dagelijks NRC en veel recente Nederlandse literatuur. A. Alberts, J.J. Voskuil en Frida Vogels vond ze geweldig, Ilja Leonard Pfeijffer leed in haar ogen te veel aan zelfvertedering. Ook de politiek – ze was links georiënteerd – volgde ze op de voet.

Hoogtepunt voor haar als vertaler was de Nobelprijs voor Munro, die ze – net als Levine – ook persoonlijk kende. ,,Wat een geweldig nieuws, ik kan het nog steeds niet helemaal geloven’’, schreef Pleuke mij. Een maand later zocht ze Munro op, maar die bleek haar blijdschap amper te delen. Pleuke: „Zij is nog helemaal in de rouw over de dood van haar man. Die hele Nobelprijs kan haar eigenlijk gestolen worden, ze is er niet voor in de stemming.”

Inmiddels zijn de hoofdpersonen in deze column allemaal dood: Norman Levine, Ron Boyce, Adriaan Morriën, Alice Munro en nu ook nog die aardige Pleuke. Zelf wil ik daar nog graag even mee wachten.