Een etentje in een Afghaans restaurant in Rotterdam met zeven vrienden. Ze lachen om mijn verbazing dat in een halal-restaurant alcohol wordt geschonken. Neem jij maar een cocktail! De sfeer is vrolijk. Tot het gesprek gaat over het Nederland van nu.
Een gevoel van onheil houdt hen in de greep. Ze kijken elkaar bijna verbaasd aan. Jij ook dus?
Ik ken hun zorgen na de zege van de PVV. Een vriendin vertelde dat ze een dag na de verkiezingen in de volle wachtkamer van de fysiotherapeut alleen maar kon denken: heb jij PVV gestemd? En jij? Of jij? De fysio?
De oorlog in Gaza heeft die verontrusting versterkt. Een vrouw aan tafel vertelt dat een goede vriend over de vele, vele doden tegen haar had gezegd: „Ik vind het heel erg voor jullie.” Ze had de jarenlange vriendschap tijdelijk opgeschort, zo verontwaardigd was ze dat hij grote zorgen over Palestijnen vooral als onderwerp voor moslims zag.
Een man aan tafel vertelt dat hij met zijn vrouw hun mogelijkheden buiten Nederland besprak. Ze waren de opties langsgegaan. Marokko. Dubai. Niet dat hij weg wil, hij hoort in Nederland. Maar als optie, vooral voor hun kinderen. Hij blijkt niet de enige aan tafel die zo’n gesprek had.
Een paar dagen later drink ik koffie met Halil Karaaslan. Hij is docent bij de Hogeschool Rotterdam. Ik vertel hem over de sfeer tijdens het etentje. Het verbaast hem niet. Ik had ook zo’n gesprek met mijn vrouw, zegt hij meteen. Door Wilders, door de westerse onverschilligheid over de doden in Gaza. Voor hen is het geen optie. We werken beiden in het onderwijs, zegt hij. Het onderwijs in Turkije is heel anders. Daar kunnen we niet zomaar aan de slag. En bovendien: de kinderen spreken helemaal niet goed Turks.
Doe extra je best en zorg dat je niet te veel opvalt, zeiden zijn ouders, met de beste bedoelingen. Hij zou dat zelf niet tegen zijn kinderen zeggen. Hij hoopte vooral dat het ook niet meer nodig zou zijn.
Die hoop vervloog na de aanval van Hamas op Israël op 7 oktober en de oorlog in Gaza die daarop volgde, zegt Halil Karaaslan. Zo achteloos wordt gereageerd op die massale moord op moslims dat duidelijk is dat ‘wij moslims’ er minder toe doen en kennelijk geen volwaardige burgers zijn.
Zo’n afstand ontstond ook na 9/11 [aanslag op Twin Towers in New York in 2001], zegt hij. Voor zijn generatie islamitische Nederlanders was dat een keerpunt. „Precies zo’n keerpunt wordt 7 oktober voor de identiteit van de islamitische jongeren van nu. Het zal leiden tot onthechting van Nederland en het westen.”
Terug aan tafel in het Afghaanse restaurant. Ach, zegt de meest cynische vriendin. Dit legt bloot wat onder de oppervlakte altijd aanwezig is. Bot gezegd: we zullen er nooit helemaal bij horen.
De vader van Martje van der Brug leed aan parkinson en kon steeds minder. Toen hij al aan bed gebonden was, kreeg hij herhaaldelijk een blaasontsteking, die telkens behandeld werd met een penicillinekuur. „Ik had dat een paar keer gezien en zei tegen mijn moeder: moeten we dit wel doen? Moet je niet denken: omarm dat dit gebeurt, dit is een afrit?” Haar vader was zelf niet goed meer in staat om hierover te beslissen en bleef leven.
Na een slepend ziekbed stierf hij op 83-jarige leeftijd. Daarna was haar moeder aan de beurt: zij werd ernstig beperkt in haar doen en laten na een hersenbloeding en belandde in een verpleeghuis. Uiteindelijk kreeg ze euthanasie. Dat was een ingewikkeld traject, onder meer omdat de huisarts in eerste instantie nog geen „uitzichtloos en ondraaglijk lijden” vaststelde, de criteria die de euthanasiewet voorschrijft.
Ervaringsdeskundigen
Het levenseinde van haar ouders maakte diepe indruk. Ook omdat Martje van der Brug besefte: zo wil ik het niet. Van der Brug (66), tekstschrijver en auteur, schreef er in 2016 de roman Wat doen we met moeder over. Vanaf dinsdag is er ook haar non-fictieboek De autonome route, bedoeld als handboek voor zorgverleners en mensen die geïnteresseerd zijn in zelfbeschikking rondom het levenseinde. Er komen ervaringsdeskundigen aan het woord die uitleggen waarom zij graag soevereiniteit willen, maar Van der Brug sprak vooral experts – onder meer artsen, juristen, filosofen en medisch-ethici – over sterven in Nederland. Hoe gaat het als je dood wilt? Wat kan er? Wat is verboden? Met haar boek, uitgegeven door Mazirel Pers en gefinancierd door Fonds Laat mij gaan (dat initiatieven steunt die gericht zijn op een zelfgekozen levenseinde), wil ze mensen aansporen om na te denken over het einde.
Als ik vertelde dat ik met een boek over dit onderwerp bezig was, zeiden mensen vaak: ‘O, dat heb ik allemaal al geregeld.’ Dan doelen ze op hun levenstestament. Maar dat is een schijnzekerheid
„Veel mensen uit mijn generatie hebben net als ik jarenlang getobd met ouders die geen afslag meer konden nemen, die maar doorbehandeld werden. Vroeger stierven oude mensen spontaan aan een hartaanval.” Maar de zorg kan steeds meer, en „doodgaan is verdomd moeilijk geworden”, constateert Van der Brug. We bevinden ons daardoor in een „historisch nieuwe situatie”, zegt ze.
Met haar boek wil ze ook een misverstand rondom euthanasie wegnemen. Mensen denken dat euthanasie eenvoudig te regelen is, zegt Van der Brug. „Als ik vertelde dat ik met een boek over dit onderwerp bezig was, zeiden mensen vaak: ‘O, dat heb ik allemaal al geregeld.’ Dan doelen ze op hun levenstestament. Maar dat is een schijnzekerheid.”
Onlangs waarschuwde artsenfederatie KNMG dat medische passages in levenstestamenten leiden tot „misverstanden en onterechte verwachtingen”. Uit onderzoek onder artsen bleek dat driekwart van hun patiënten dacht dat euthanasie met een levenstestament „geregeld” was.
„Maar je hebt nergens recht op. Je bent afhankelijk van allerlei factoren: of de dokter vindt dat er sprake is van uitzichtloos en ondraaglijk lijden, van diens overtuigingen, of die tijd heeft. Als de huisarts met vakantie is en de waarnemer het niet wil doen, heb je pech. Er zijn vorig jaar ongeveer tienduizend euthanasieverzoeken gehonoreerd, maar er werden ook meer dan tienduizend verzoeken afgewezen.
„Voor mensen met zwaar medisch lijden, bijvoorbeeld in de laatste fase van kanker, werkt de wet goed. Maar er zijn veel situaties waarin dat niet zo is: oude mensen die niet meer willen leven, maar ook niet dood mogen.”
Wat is volgens u dan wel de ideale situatie?
„In een ideale wereld zou ik willen dat wilsbekwame volwassenen autonomie hebben over hun levenseinde. op de vraag hoe dat precies zou moeten, heb ik geen pasklaar antwoord. Mijn boek biedt geen blauwdruk.”
Na het overlijden van haar moeder in 2017 werd Van der Brug lid van Coöperatie Laatste Wil (CLW), een organisatie met zo’n dertigduizend leden die als missie heeft „baas over eigen sterven” te zijn. In 2021 sloot ze zich aan bij een proces van CLW tegen de staat, om hulp bij zelfdoding uit het strafrecht te halen. Dat zou mensen in staat stellen op een humanere manier afscheid te nemen, in aanwezigheid van hun naasten. CLW verloor in eerste aanleg, maar er volgt hoger beroep.
U wilt dat hulp bij zelfdoding uit het Wetboek van Strafrecht wordt gehaald?
„Ik sta aan de kant van de voorstanders van de autonome route. Maar mijn eerste prioriteit is nu: kunnen we de dialoog een slinger geven? Als hulp bij zelfdoding niet strafbaar zou zijn, zouden mensen niet langer in een cel kunnen belanden indien zij hun partner bijstaan als die een zelfdodingsmiddel heeft ingenomen.”
U bedoelt middel X, het chemische middel dat Coöperatie Laatste Wil lange tijd aanbeval? Die organisatie ontraadde naasten ook om een actieve rol te nemen in het stervensproces, omdat zij dan vervolgd konden worden wegens hulp bij zelfdoding.
„Er kan hard worden ingegrepen door justitie als er vermoedens zijn van een niet-natuurlijke dood. Diegene wordt uiteindelijk wel vrijgelaten, maar het is traumatiserend om gearresteerd te worden als je net een dierbare bent verloren. Dat dient naar mijn idee geen enkel maatschappelijk belang. Ik vind dat autonomie rondom het levenseinde wettelijk beter geregeld moet worden, maar ik zou voorlopig al blij zijn als er minder repressie zou zijn.”
Auteur Martje van der Burg.
Foto Bram Petraeus
Doelt u op rechtszaken over middel X, waarin mensen werden vervolgd, onder meer wegens hulp bij zelfdoding?
„Ja, onder meer. Op dit moment is het bijna onmogelijk om aan zulke middelen te komen. De overheid lijkt te willen dat je dan maar voor de trein springt. Ik denk dat er veel verbeterd zou worden als er meer werd gedoogd.”
Doodgaan is verdomd moeilijk geworden
In een van de rechtszaken spraken nabestaanden die vonden dat het middel niet verstrekt had mogen worden aan relatief jonge mensen met psychische problemen, die mogelijk nog geholpen hadden kunnen worden.
„Dat is het heikele punt dat in mijn boek van verschillende kanten wordt belicht: de kwetsbare mensen. In discussies hierover wordt vaak gezegd: als we een levenseindemiddel vrijgeven, hoe beschermen we kwetsbaren dan? Ik vind dat je ook niet-kwetsbare mensen moet beschermen. Anders dwing je een grote groep mensen verder te leven uit angst dat een kwetsbare een verkeerde beslissing neemt.
„Doodgaan is vervelend, zeker op jonge leeftijd, vooral voor nabestaanden. Maar we gaan allemaal dood. Dat weten we zeker. Laten we daar met enige nuchterheid naar kijken. De vraag is niet of we doodgaan, maar wanneer.
„Als er een nieuwe auto op de markt komt, zegt ook niemand: dit model zal ook weer veel slachtoffers in het verkeer maken. Dat risico aanvaarden we. Maar bij een levenseindemiddel willen we dat risico niet accepteren. Terwijl het naar mijn idee veiliger is dan een auto.”
Lees ook
Zij handelden volgens het openbaar ministerie in de dood
U zegt eigenlijk: er is een risico, maar dat moeten we aanvaarden omwille van zelfbeschikking?
„Ja, ik denk dat we in een kramp schieten als we bij de gedachte aan één voortijdig overlijden besluiten om deze hele maatschappelijke vraag uit de weg te gaan.”
Zou de Voltooid Leven-wet een goede oplossing zijn?
„In het wetsvoorstel – dat in deze kabinetsperiode waarschijnlijk niet wordt aangenomen – staat een leeftijdsgrens van 75 jaar. Daar zitten ook nadelen aan, zeggen de experts die ik sprak. Waarom zou het niet eerder mogen, vinden sommigen. Anderen wijzen erop dat bepalen dat 75 oud genoeg is om een voltooid leven te hebben, kan leiden tot leeftijdsdiscriminatie. Je bent niet langer een individu, je wordt ondergebracht in categorieën: waard om te leven of niet waard om te leven.”
Stoppen met eten en drinken om te sterven gebeurt ook. Veel huisartsen ondersteunen dat.
„Iemand die stopt met eten en drinken krijgt zorg, maar het blijft onaangenaam. Sommige mensen die ik sprak vinden het een goed alternatief. Zelf vind ik zo’n manier van sterven creperen. De dood mag blijkbaar niet te makkelijk zijn.”
Bij euthanasie of andere vormen van snel sterven ontbreekt soms een gedegen afscheid, zeggen critici, die vinden dat lijden ook bij het sterven hoort.
„De paus is uiteindelijk overleden door een beroerte, een snelle dood, maar heeft daaraan voorafgaand eerst langdurig getobd met zijn gezondheid. Zelf, zeker gezien de weg die mijn ouders zijn gegaan, wil ik dat laatste stuk overslaan. Ik denk dat we de keuze daarvoor zelf moeten kunnen maken.”
Lees ook
Flink meer gevallen van euthanasie in 2024. ‘Ik wil net als mijn vrouw rustig en waardig sterven’
Als conservator Jacques Dane van het Nationaal Onderwijsmuseum een rondleiding geeft, loopt hij vaak langs de schoolplaten die in rijen aan het plafond hangen. Hij wijst dan op een prent van een koloniale plantage, die in de twintigste eeuw in klaslokalen hing. En hij vraagt de bezoekers te raden bij welk vak de plaat hoort.
Geschiedenis, klinkt het dan meestal.
Maar wie de lerarenhandleiding erbij pakt – naar de mening van Dane interessanter dan de plaat zelf – ziet dat de slaven die op de vroegere schoolplaat de aandacht trekken slechts bijzaak zijn. Biologieleraren gebruikten de prent in lessen over botanie, kruisbestuiving en in het bijzonder de tabaksplant.
„Scholieren die les hebben gehad over het kolonialisme”, zegt Dane, „zien meteen de man in het witte tropenkostuum met een zweep in zijn hand en zwarte mensen om hem heen. Zij zien hier onderdrukking en kolonialisme in. Terwijl bezoekers van boven de tachtig denken dat het om de tabaksplant draait.”
Het illustreert voor Dane in een notendop waartoe het Nationaal Onderwijsmuseum in Dordrecht op aarde is. Het historisch erfgoed, herinneringen, de nostalgie. Maar méér nog om te laten zien hoe de tijdgeest voortdurend zijn stempel drukt op het onderwijs en hoe dat het denken van generaties heeft beïnvloed.
Hoe lang de grootste onderwijscollectie van Nederland nog te bewonderen valt, is onzeker. Zowel vanuit de gemeente als uit Den Haag dreigt de subsidiestroom te worden stopgezet, waarmee 80 procent van de inkomsten aan het eind van het jaar opdroogt. Het museum kondigde onlangs aan af te koersen op een sluiting.
De zorgen kwamen toen Dordrecht het museum op een lijst zette met mogelijke bezuinigingsmaatregelen. Er valt nog wel wat te lobbyen, dacht Peter Vrancken, voorzitter van de raad van toezicht. En dus ging hij in maart langs bij de andere subsidieverstrekker, het ministerie van Onderwijs, in de hoop dat men daar nog een extra potje zou hebben.
Het antwoord viel Vrancken rauw op het dak. „Het eerste wat ze zeiden: ‘Ho, wij gaan ook stoppen. En by the way: we hebben het ook al aan de gemeente verteld.’” Na een wandeling van een uur begonnen de consequenties in te dalen. „Dan krijg je wel een hoofdpijnaanval. Je komt aan twee kanten klem te zitten.”
Zo’n 30.000 bezoekers per jaar, van schoolklassen, dagjesmensen en ouderen die de geur van vroeger komen opsnuiven tot wetenschappers en leermiddelenmakers
350.000 objecten
„Hele volksstammen konden dit opdreunen”, zegt conservator Dane bij een houten leesplank, met daarop de gevleugelde woorden waarmee talloze schoolkinderen hebben leren lezen: aap, noot, mies. De katholieken hadden hun variant (aap, roos, zeef), voor joodse kinderen was er de Hebreeuwse tegenhanger.
De collectie van het museum bestaat uit 350.000 objecten, van schoolagenda’s en griffels tot gymtoestellen en lesboeken. Maar het draait niet alléén om nostalgie, benadrukt de conservator. „Achter elk object schuilt onderwijsvernieuwing. Aap, noot, mies is nog steeds een blauwdruk voor het hedendaagse leesonderwijs.”
Jaarlijks trekt het museum zo’n dertigduizend bezoekers. Het zijn schoolklassen, dagjesmensen, ouderen die de geur van hun vroegere klaslokaal komen opsnuiven, maar ook wetenschappers en leermiddelenmakers die teruggrijpen op de methodes waarmee kinderen vroeger leerden lezen, schrijven en rekenen.
Dane wijst op de concepttekst van de Mammoetwet – een van de ingrijpendste naoorlogse onderwijshervormingen – die hier onder het glas ligt. De aantekeningen van onderwijsminister Jo Cals (KVP) zijn nog leesbaar. „Als we zeggen dat met het museum ook het Nederlandse onderwijsgeheugen verdwijnt, bedoelen we dat niet alleen beeldend.”
Waarom dat erg is? Stel je voor, zegt Dane. „Al jouw fotoboeken worden weggegooid. Alles wat er over jouw familie te vinden is. Dan verlies je je visueel geheugen. Dat is in de politiek niet anders. We staan op de schouders van onze voorgangers. Het is belangrijk om te weten waar je vandaan komt, hoe dingen gegroeid zijn.”
De ‘Griezelbus’ in het Nationaal Onderwijsmuseum stimuleert kinderen om literatuur te ontdekken via spel.
Kaasschaaf
Het museum wordt op twee fronten getroffen. Allereerst stelt het ‘ravijnjaar’, waarover gemeenten ook na de tegemoetkoming van het kabinet nog niet gerust zijn, lokale overheden voor ingrijpende keuzes. Op de nominatie voor sluiting staan in Dordrecht onder meer een zwembad, een vestiging van de bibliotheek en dus ook het museum.
„Spijtig”, vindt cultuurwethouder Rik van der Linden (ChristenUnie-SGP) dat het museum dat Dordrecht dertien jaar geleden nog met open armen ontving de deuren waarschijnlijk alweer moet sluiten. „Het is een belangrijk museum, met een unieke collectie. En voor veel mensen reden om onze stad te bezoeken.”
De gemeenteraad beslist in juli over de lijst met bezuinigingsopties die is opgesteld. Maar dat er klappen gaan vallen, is volgens Van der Linden onvermijdelijk. „Je haalt eerst een kaasschaaf door de eigen organisatie. Maar daarmee red je het gewoon niet. Wat je ook besluit, de bezuinigingen gaan plaatsvinden op plekken waar je het gaat merken.”
Daar bovenop komen nog de bezuinigen die in eerste instantie de ministeries treffen, maar ook buiten Den Haag gevoeld gaan worden. Naast de bezuinigingen op het onderwijs wil het kabinet de komende jaren 22 procent korten op het ambtelijk apparaat. Dat gaat niet zonder inkrimping van het personeelsbestand.
„De rijksoverheid moet het de komende jaren met minder mensen doen”, aldus het ministerie in een schriftelijke reactie. „Dat betekent dat we scherpe keuzes moeten maken in wat we wel en niet meer kunnen doen.” Het ministerie zegt de „extra inzet en geld” die de financiële situatie van het museum vraagt, niet te kunnen bieden.
Lees ook
Seks in het Onderwijsmuseum
Hoofd boven water
Voor het Onderwijsmuseum lijkt de geschiedenis zich te herhalen – al jaren heeft het moeite het hoofd financieel boven water te houden. Dat gaat terug naar de tijd dat het museum nog in Rotterdam zat, waar de gemeente in 2011 besloot de subsidie in te trekken – met als gevolg dat het museum de huur niet meer kon betalen.
Dordrecht redde het museum van de ondergang. Maar ook daar bleven de budgetten krap. Sinds de heropening in 2015 is de subsidie – zes ton van het Rijk, ruim 350.000 euro vanuit de gemeente – negen jaar lang niet geïndexeerd. „Al jaren moeten we telkens stukjes van de activiteiten afzagen om het hoofd boven water te houden”, aldus Vrancken.
Een tentoonstelling over Nederlands-Indië werd vanwege het beperkte budget geschrapt. Bij de huidige tentoonstelling, over jongeren en seksualiteit, werd gesneden in het aantal educatiemedewerkers. De marketing werd teruggeschroefd. Het museum zelf draait behalve op ongeveer dertien vaste medewerkers voor een groot deel op vrijwilligers.
Met de nodige creativiteit wist men de begrotingen elk jaar weer sluitend te krijgen. Dat nu toch opnieuw sluiting dreigt, voelt voor Dane, al negentien jaar conservator, als een déjà vu. „Het herbeleven van een trauma kun je het gerust noemen. Je bewaakt iets wat jouw voorgangers hebben verzameld. Het gaat niet alleen over het hier en nu.”
Vintage leermiddelen en schoolplaten in het Nationaal Onderwijsmuseum.Foto HEDAYATULLAH AMID
Extreem bescheiden bedrag
Een „symbolische bezuiniging”, noemt de conservator het. „Op de hele onderwijsbegroting zijn wij een druppel op een gloeiende plaat. Ik begrijp wel dat elke bezuiniging er eentje is en dat heel veel kleintjes een hele grote maken. Maar is er nou echt niet één kruimeltje te vinden waarmee we dit kunnen behouden?”
Vrancken: „Als dit museum tientallen miljoenen zou kosten, was het een ander verhaal. Maar het is een extreem bescheiden bedrag. Heeft men een besef van wat ze wegdoen? Dat steekt mij nog het meest.” „Weg is weg”, vult Dane hem aan. „Als de collectie eenmaal is versplinterd, krijg je die niet meer terug.”
Het museum blijft vooralsnog open, maar zegt de activiteiten richting het eind van het jaar te gaan „afbouwen”. Vrancken koestert een „kleine hoop” dat er nog een geldschieter opstaat die het museum kan redden. Gebeurt dat niet, dan is het binnenkort gedaan met het museum. En is de grote vraag wat er overblijft van de omvangrijke collectie.
Opgericht in 1877
„De ironie is dat het museum in de loop der tijd al vaker is opgedoekt”, aldus Dane. Het Nederlandsch Schoolmuseum, in 1877 in het leven geroepen ter inspiratie voor onderwijzers, sloot in de jaren zestig de deuren. Het museum dat daar twintig jaar later voor in de plaats kwam, werd niet lang na opening ook al eens met sluiting bedreigd.
„Ik ben historicus genoeg om het allemaal te kunnen relativeren”, zegt Dane er dan ook bij. „En te weten: dit vindt men nu, maar er komt een moment dat ze de waarde van een onderwijsmuseum wel weer zullen inzien. Het is een soort feniks die uit zijn as herrijst. Ik had alleen gehoopt dat het niet in mijn tijd zou gebeuren.”
‘Ach, je méént het”, verzucht Timnit Debesay (19), „die rotbussen ook altijd.” Ze zakt verslagen onderuit op het bankje van de bushalte. De mbo-student had gehoopt op tijd te vertrekken uit het centrum van het Oost-Groningse Stadskanaal. Maar tot haar teleurstelling moet ze een half uur wachten. Buslijn 312, die veel studenten dagelijks naar Groningen brengt, is uitgevallen.
Het is niet de eerste keer dat de 312 haar in de steek laat. Vanwege de onbetrouwbaarheid van de bussen, regelmatige vertragingen en de lange reisafstand naar Groningen nam zij in januari dit jaar een drastisch besluit. De student verruilde het huis van haar ouders, in Ter Apel, voor een kamer in Stadskanaal. Licht geïrriteerd vertelt ze: „Vanuit Ter Apel moet je vaak eerst naar Emmen om vervolgens naar Groningen te reizen. Je stapt drie of vier keer over. Dus ik ging iets dichterbij wonen.” Daardoor hoopte ze op minder gedoe met het openbaar vervoer. Tevergeefs, blijkt nu. Daarom hoopt ze nu dat er snel een andere oplossing komt: „Ik heb gehoord dat er plannen zijn voor een trein. Dat zou mij veel tijd besparen… als ik dan nog studeer.”
Ik werk in Stadskanaal, woon in Groningen en dan is het zonder de auto een uur in de bus. Het zou fantastisch zijn als dat sneller kon
De trein waarover Debesay het heeft, is de zogenoemde Nedersaksenlijn. Al langere tijd bestaat de wens om in het noordoosten van Nederland een directe treinverbinding tussen de steden Groningen en Enschede te laten lopen, die onderweg plekken als Veendam, Ter Apel, Almelo en ook Stadskanaal aandoet. Momenteel zijn reizigers zonder auto in dit gebied afhankelijk van lange ritten met bussen die stoppen bij een legio aan haltes (buslijn 73 stopt bij maximaal 58 haltes) of moeten ze eerst de trein pakken naar Zwolle, om vervolgens verder te reizen naar Emmen of Enschede.
Bij Stadskanaal ligt een oud toeristenlijntje. De Nedersaksenlijn maakt daar deels gebruik van, maar woonwijken zouden worden vermeden.
Foto Sake Elzinga
Economische boost
De Voorjaarsnota die de minister van Financiën op 18 april presenteerde, werd door sommige voorstanders van de Nedersaksenlijn dan ook met open armen ontvangen. Het kabinet schuift het project 1,9 miljard euro toe. Dat is 165 miljoen euro meer dan strikt noodzakelijk voor de aanleg van de lijn. Tegelijkertijd heerst er verbazing en onvrede, omdat het kabinet het geld voor de Nedersaksenlijn weghaalt bij de Lelylijn. Deze Lelylijn, die van Lelystad naar Groningen zou moeten lopen, is net als de Nedersaksenlijn een project om de bereikbaarheid van Noord-Nederland te verbeteren. Voor de Lelylijn was 3,4 miljard gereserveerd, waarvan de Nedersaksenlijn nu een deel ontvangt.
De Tweede Kamer had eind vorig jaar zelfs een motie aangenomen waarin deze financiële zet werd geblokkeerd. De Groningse commissaris van de koning René Paas sprak van „het beroven van de bank”. Afgelopen december had hij nog vurig tegen die verschuiving van geld gelobbyd.
In Stadskanaal zien de meeste busreizigers de Nedersaksenlijn wel zitten. Terwijl student Richard Onrust (24) op de bus wacht en een peuk onder zijn zwart-witte sneakers uitdrukt, uit hij zijn frustraties over de lange reistijden: „Je zit soms anderhalf tot twee uur in de bus dankzij files. Vooral de rotonde bij Gieten is een nachtmerrie.” Tim Enting (28) hoopt dat hij met de Nedersaksenlijn sneller op zijn werk zal kunnen zijn. „Ik werk in Stadskanaal, woon in Groningen en dan is het zonder de auto een uur in de bus. Het zou fantastisch zijn als dat sneller kon.”
Enting verwacht dat meer mensen in de regio willen werken als de verbinding met de rest van het land verbetert. „De hele streek zal extra voorzieningen en een instroom van werkkrachten krijgen”, zegt hij.
Dat blijkt ook uit een onderzoek naar de haalbaarheid van de Nedersaksenlijn in opdracht van de overheid. De onderzoekers spreken over „18.000 extra inwoners, ruim 9.000 extra woningen en 14.625 arbeidsplaatsen” in het gebied waar de Nedersaksenlijn zal lopen. De betere bereikbaarheid van zorg, onderwijs en banen zou, volgens het onderzoek, een economische boost geven aan de regio. De Groningse gedeputeerde Erik Jan Bennema (VVD), die sinds kort de portefeuille mobiliteit onder zich heeft, is opgetogen. Hij stelt dat Noord-Oost Nederland hier lang op heeft zitten wachten: „De gebieden verder van de Randstad af krijgen van Den Haag toch minder aandacht. Dat de Nedersaksenlijn er komt en economische bloei meebrengt, is dan een mooie opsteker.”
Oudste museumspoorlijn
Toch is niet iedereen in Stadskanaal even opgetogen over de nieuwbouwplannen. Twee kilometer ten noorden van de bushalte ligt namelijk al een oud treinstation, uit 1910, compleet met spoorlijn – waar het gewas inmiddels boven de deels verroeste rails uitsteekt. Dit is de oudste museumspoorlijn van Nederland, nog steeds gebruikt door Stichting Stadskanaal Rail (STAR). Voor toeristen rijdt hier zo nu en dan een oude stoomlocomotief. Het spoor gaat door woonwijken en loopt op bepaalde plekken op nog geen vijf meter van een achtertuin. Dankzij de spaarzame ritten levert dit weinig klachten op.
Een deel van het tracé van de Nedersaksenlijn bij Stadskanaal.
Foto Sake Elzinga
Met de mogelijke komst van de Nedersaksenlijn kan dit veranderen. De bedoeling is dat de spoorverbinding voor een deel gebruik maakt van het oude spoor van de STAR, na aanpassing voor moderne treinen. In een onderzoek staat hoe wordt geprobeerd door aanleg van een nieuw stuk spoor woonwijken te vermijden. Maar niet iedereen hier vertrouwt de plannen van de overheid.
Bij een onbewaakte spoorovergang, vlak naast het oude STAR-station, staat Heero Heeres (75) zijn loslopende kippen te voeden. Op de vraag wat hij van de Nedersaksenlijn vindt, ontsteekt hij in een lang relaas: „Ik ben er niet op tegen, he? Maar bij de overheid moet je voorzichtig zijn. Ze zeggen wel dat ze het spoor verderop gaan leggen om ons te ontlasten, maar ik zie ze dit oude spoor alsnog gebruiken om kosten te besparen. En dan zitten wij met twee keer per uur een trein in onze achtertuin!” Hij wijst naar een rij grote windturbines aan de overkant van het spoor, die het weidse uitzicht doorbreken. „Tegen die windturbines was veel verzet. Ze zijn er uiteindelijk toch gekomen, waardoor mensen achterdochtig zijn geworden.”
Klaas Sloots, burgemeester van Stadskanaal, herkent dat beeld. „De rapporten laten zien dat de tracés op een aardige afstand van de woningen zullen lopen. Maar het klopt, mensen hebben zich toch verenigd tegen de spoorlijn. Er is weerstand en dat is begrijpelijk.” Volgens de burgemeester komt een groot deel van het wantrouwen door eerder in de regio uitgevoerde projecten van de overheid. „Bij de komst van de windmolens in de buurt heeft de overheid zich niet van zijn beste kant laten zien. Vooral de nationale overheid, niet lokaal of provinciaal. Om nog maar niet te spreken van de aardbevingsproblematiek en het moeizaam lopende schadeherstel. Hoeveel ingrediënten voor onvrede wil je hebben?”